
Bron: Morguefile.com
“Nick! Kun je je sokken alsjeblieft paargewijs in de was gooien en niet de één na de ander? Nu heb ik alleen nog maar enkele sokken!”
“Oh, die andere ligt dan waarschijnlijk nog onder mijn bed. Jee pa, maak je niet zo druk. Dat komt wel weer goed hoor!”
“Simone! Gooi je beugelelastiekjes eens fatsoenlijk in de prullenbak? Ik vind die dingen werkelijk óveral. Op de borden, in het wc-wasbakje, op de vloer, in je bed… Ik vind dat smerig!”
“Het zijn maar pietepeuterige elastiekjes hoor. Geen snotballetjes of kauwgum… Ze verdwijnen sowieso in de stofzuiger. En als je er voor die tijd last van hebt, gooi jij ze toch weg?”
“Kinders, glazen horen zó in de vaatwasser. Niet zo. Dan gaan ze kapot of er blijft spoelwater in staan. En messen graag met de scherpe punt naar beneden, anders grijp ik er weer in. Lét daar eens op, ja?”
“Ja, pa. Goed, pa. Verder nog iets?”
“Ja! Als je je tandpasta uitspuugt in de wasbak, spoel het dan meteen even weg? Nu moet ik elke keer die plakkaten eruit krabben met een schuursponsje. En dat is góór!” brul ik nu in het wildeweg.
Nick wrijft nadenkend over zijn kin. “Pap, heb je op je werk eigenlijk ook problemen?”
Dat is een wedervraag die ik niet had verwacht. “Hoezo? Eh, ja, natuurlijk, wat dacht jij dan?”
“Mooi. Kun je je dan misschien meer daarop concentreren? Want als dít je problemen zijn, heb je duidelijk te weinig andere, echte problemen.”
“Wat heeft het één met het ander te maken? Dít zijn mijn ‘problemen’ hier. En mijn werkproblemen zijn daar. Die heb ik hier dus niet. Ze zijn misschien niet allemaal even groot of relevant, maar het zijn míjn problemen en ik probeer daar dus wat aan te doen.”
“Nee, jij probeert óns er wat aan te laten doen. Ik heb geen probleem met tandpasta in de wasbak of met twee verschillende sokken aan mijn voeten. Jij wel. Waarom moet ík dan jóúw problemen oplossen?”
Daar heb ik niet van terug. Bedremmeld kijk ik mijn – puberale, maar helaas meer en meer volwassen redenerende – zoon aan. Vroeger kon ik hem nog gewoon zeggen wat hij moest doen en daarmee basta. Nu werkt dat niet meer. Nee, nu moet alles bediscussieerd, beargumenteerd, verantwoord én onderbouwd worden.
Met een diepe zucht begin ik mijn betoog. “Dat heet sociaal gevoel, zoon. Sociale conventies. Normen en waarden. En daarbij ook nog eens rekening houden met anderen. Mensen waarmee je samenwoont of -werkt. Wat jij geen issue vindt, kan voor hen wél een probleem zijn. Je gaat toch ook niet in de gootsteen poepen als jij dat verder geen probleem vindt? Je weet immers dat anderen in je omgeving dat zeer waarschijnlijk níét zo prettig vinden. En als je dat niet weet, zullen zij zeer geneigd zijn hun probleem met jouw gedrag aan jou mede te delen zodat je alsnog daarnaar kunt handelen.”
Simone luistert met een half oor grinnikend naar onze verhandeling, maar houdt zich gelukkig nog gedeisd.
“Joe. Mooi verhaal, pap. Maar er zit een verschil tussen jouw huishoudelijke irritatiepuntjes en dat wat echte problemen zijn. En jouw normen en waarden zijn niet per definitie de mijne, puur omdat jij mijn vader bent. Ik denk óók na, weet je? En ik vind andere dingen belangrijk. Of niet belangrijk. En dat van jou vind ik niet belangrijk. Sociaal of niet. Jouw probleem.”
Ik weet nu wat mijn grootste probleem is: pubers in huis. Ik hoop maar dat ze snel op zichzelf gaan wonen.