
Bron: Morguefile.com
“Simone! Bed!!”
Om tien uur ‘s avonds is dat mijn standaard roep naar boven; slapenstijd voor twaalfjarige pubermeisjes. En ik weet natuurlijk al wat er dan volgt: “Jahaa, zometeen!”
“Nee. Nú!”
“Ik ben nog bezig.” Ik hoor haar zachtjes mompelen, hoogstwaarschijnlijk nog een zakelijke bespreking (over dringend te kopen zaken, that is) met een van haar vriendinnen.
“Dan houd je daar dus nu mee op. Tanden poetsen, pissen, bidden en naar bed, lady!”
Geen antwoord, enkel meer giebelend gemompel.
Een kwartier later stamp ik de trap op om haar nóg overtuigender het bed in te praten.
“Ik zei toch dat ik nog bezig was?!” Zwaar geïrriteerd kijkt ze op van haar mo(mpel)biel.
“Wat doe je voor mega belangrijks dan?” Ik kijk slinks mee op het schermpje. Ze draait het een beetje weg, maar ik vang nog een glimp op van een plaatje met iets wat op een oorbel lijkt.
“Wat is dat?”
“Een nepneusringetje,” verkondigt ze met de nonchalance van een oude zeerot met twintig tattoos. Ik staar haar aan; een duidelijkere blik van ‘meer uitleg, graag’ kan ik niet geven.
“Ja, nou gewoon. Ik wil een neusringetje. Maar ik mag van jou geen echte piercing, dus ben ik nu samen met Alex online een fake neusringetje aan het uitzoeken.”
Aha. Oké dan. Heel belangrijk inderdaad.
Van de miljoen vragen in mijn hoofd stel ik er maar eentje:
“Wa-kos-da? En wie gaat dat betalen? Want jij hebt geen geld. Jij hebt nóóit geld.” En dat is de waarheid: Simone krijgt 30 euro zakgeld in de maand, waar ze niks noppes nada van hoeft te doen, omdat ze alles wat ze nodig heeft, doorgaans krijgt. Maar toch het is áltijd op. Simone is een waar expert als het om handgaten en zwart zaad gaat.
Op haar bankrekening staan nog welgetelde 3 euro’s en 22 centen. Waar ze het laat, geen idee. Nick is 180° anders: die geeft nooit iets uit en heeft al zo’n 1500 euro gespaard. Een echte man.
“Ze kosten echt niet veel hoor. Maar 20 euro, of zo. En mama doet er vast wel iets bij.” Ah, de aloude speel-je-ouders-tegen-elkaar-uit-truc (‘van jou krijg ik nooit iets, maar mama is tenminste wél lief!’) wordt weer uitgemolken.
Dan maar over een andere boeg. “Met zo’n neusring zie je eruit als een koe. Nog een oormerk erbij en je kunt zo de stal in.” Ik hoor haar vriendinnetje snortend hinniken door de telefoon. Gelukkig vindt één iemand mijn grapjes nog wel leuk.
“En bedankt, pap. Leuker kon je het niet maken, hè?” loeit ze.
“Nee. Als je al per se iets van metaal in je gezicht wilt, kunnen we wel even met de orthodontist overleggen; misschien mag je je beugel een jaartje langer houden,” doe ik er meteen nog maar een een gedecideerd schepje bovenop. “Dat wordt tenminste vergoed; hoef je je chronisch afwezige zakgeld ook niet uit te geven aan nodeloze dingen als nepneusringen.”
“Auw,” klinkt het beledigd.
En dan: “Oh nee. Fout. Boe.”