
Bron: Morguefile.com
Met de handen in het – schamele – haar sta ik te staren naar het postfeestelijke slagveld. Overal waar je maar kijkt, liggen flarden en lijken: chipsflinters en van hun innerlijk en geest beroofde bierflesjes. Want gisteren gaf ik een bescheiden partijtje. Ter ere van een niet nader uit te leggen succesdingetje. En nu moet ik noodgedwongen opruimen en schoonmaken.
De religie van de drie R’s
Ik haat opruimen. En schoonmaken. Normaal gesproken zou ik de boel gewoon een paar weken kunnen laten liggen, maar het lot wil dat mijn grote zus besloten heeft om haar broertje deze schone zondag met een bezoek te vereren. Dat lot mag gerust noodlot genoemd worden, want zus is – net als onze mama – een groots aanhanger van de religie van drie R’s: Rust, Regelmaat en Reinheid. Slechts drie geboden, niet noodzakelijkerwijs in die volgorde.
Over die R van Rust zit ik niet zo in. Rust genoeg hier: ‘berusting in de situatie’ is mijn tweede naam. Maar die overige twee R’s ken ik helaas niet van dichtbij. Nu zal m’n zus die Regelmaat in mijn huishouden worst wezen, maar die Reinheid, hè. Die is killing. En vrouwen zijn daar toch wel raar in. Blijkbaar nemen ze een ongecheckte en ongewassen penis zo in de mond, maar als er een fijnstofje bovenop ‘t deurkozijn ligt, zien ze dat monstrum meteen en willen er al bijna niet meer onderdoor lopen.
Vrouwen zien alles
En ja, ze zien inderdaad álles, die vrouwen. Echt alles. Ook al denk je het nog zo schoon te hebben, dat ene snotje op de vloer, die ene vingerafdruk op de inductieplaat, het minieme spinrag in de hoek, niets blijft ongezien.
Mijn moeder is nog véél erger dan mijn zus. Die schroomt niet om met haar vinger over mijn laptop, de stofmagneet bij uitstek, te gaan en dan te roepen: “Denis! Hier mag ook wel weer eens een vochtig doekje overheen, hè?” Tot voor kort pakte ze dan kordaat stoflap, stofzuiger, allesreiniger en microvezeldoekjes – die had ik toen nog – uit de kast en begon zelf de boel schoon te maken. Maar nu vindt ze zichzelf daarvoor ineens te oud, dus komt ze gewoon nog maar héél zelden (als in: niet meer) langs.
Huishoudslavernij
Enfin. Ik raas verder door het huis. Want zus. Ik veeg de flessen onder de bank, stop de glazen in de machine, swiffer hier en daar een beetje. In dweilen heb ik werkelijk geen zin. Ik kan natuurlijk ook wachten tot de kinderen weer thuis zijn – die zijn tot en met de avond nog bij hun moeder – zodat zij ook weer eens hun favoriete rol van huishoudslaaf kunnen spelen. Maar meestal voeren die zonder strijd (en nieuw slagveld) ook niks uit in de huishouding.
Toen ik nog huisgenoten had, was ik qua hygiënecreatie wat sterker gemotiveerd, omdat het toen écht een gore bende was, die ook nog eens door anderen veroorzaakt werd. En daarnaast kwamen er destijds naast mijn zus ook nog regelmatig andere vrouwen over de vloer. Dus moest er een image hooggehouden worden. Maar die hygiënische motivatie van toen verkeert inmiddels ook in een soort van comateuze toestand.
Spiedende zus
Het onafwendbare geschiedt. Zus arriveert. In de deuropening blijft ze een moment staan. “Kan ik binnenkomen?” vraagt ze twijfelend. Ze kent mijn huishoudelijke vermogens en is klaarblijkelijk haar gasmasker vergeten.
“Dat weet ik niet. Lukt het je qua fysieke gesteldheid om over de drempel heen te komen? Dan wel.”
“Ha. Ha. Altijd weer geinig, die broer van mij,” gnuift ze.
Spiedend loopt ze door de gang de woonkamer in. Ze zegt geen woord, maar haar keurende blik spreekt boekdelen. “Hmm,” humt ze. En dan nog eens: “Hm.”
“Eerst even naar de wc hoor, ik moest onderweg al hartstikke nodig,” zegt ze plots en maakt op haar hakken rechtsomkeert. Há! De wc. Die heb ik ook nog snel gedaan. Op mijn manier dan. Wat een geluk. Snel koffie zetten.
Afgekeurd
Met een verbijsterde blik komt ze weer naar buiten. “Jemig Denis, hoe lang ben je hiermee bezig geweest?”
Ik weet meteen wat ze bedoelt. De welgestelde schoonheidsstatus van het huis!
“Nou, toch wel twee uurtjes of zo!” verkondig ik trots.
“Oh, echt? En je kent het verschil tussen uren en minuten?”
Oei. Sarcasme. Zag ik even niet aankomen. Ik krimp ineen. Mijn huishoudelijke activiteiten zijn klaarblijkelijk alsnog finaal afgekeurd.
“Hoezo?” durf ik dapper te vragen.
“Nou, het handdoekje daar lééft! Iedereen die jouw wc bezoekt, zou aansluitend verplicht de desinfectiekamer van een kerncentrale in moeten.” Haar walging is voelbaar. “Hoe overleven die kinderen van jou hier?” roept ze, terwijl ze met geheven armen opnieuw de woonkamer doorkruist.
Ga weg?
“Ze hebben anders een prima immuunsysteem, hoor…” murmel ik bedeesd.
“Dat hebben ze ook wel nodig, ja. Man, ik plak zowat aan de vloer vast!” Ze trekt haar schoenzolen moeizaam over het parket, terwijl ze een soort van overdreven zuigend, slurpend geluid maakt.
“En dan al die bierflessen onder de bank! En wanneer heb je voor het laatst ramen gelapt? Weet je dat het zonnig is buiten? Kun je hier niets van zien! En die spinnen moet je echt weghalen, hoor. Ziet er niet uit. En jee, de tv is bijna niet meer te vinden onder al dat stof…”
Dan volgt de genadeklap: “Wanneer komt mama eigenlijk weer eens op bezoek?”