
Bron: Pixabay.com
Als kind zeilde ik vaak op het IJsselmeer. Dan zwaaide ik naar iedere boot die we tegenkwamen. Mijn vader had echter liever niet dat ik dit deed naar een schip met een “roet-bloed-etter”-kleurige vlag. Zwart-rood-geel. Duitsers waren immers fout. Punt. Hij schaamde zich ook kapot dat Duits ooit zijn beste vak op school was.
Mijn vader is opgegroeid in de oorlogsjaren, net als alle ouders van die lui die in 1988 de EK-finale wonnen. En belangrijker, ze wonnen de halve finale van West-Duitsland. Na de wedstrijd veegde Ronald Koeman zijn billen doodleuk af aan het shirt van Olaf Thon. Pas jaren later werd hier hier schande van gesproken. Net als van keeper Hans van Breukelen die tegen een penalty-nemer “Ich hoffe das du focking stirbst” schreeuwde. Het kan ook zijn dat hier zelfs later nooit echt schande van gesproken werd. Het was immers gericht aan een mof.
Twee jaar later zou Frank Rijkaard zijn beroemde fluim richting Rudi Völler richten. Journalisten stonden ondertussen bij de Duitse grens klaar om rellen tussen Nederlanders en Duitsers vast te leggen. Later bleek dat deze cameraploegen hierdoor juist onrust opriepen, die er anders helemaal nooit was geweest.
Kortom, in Marco van Bastens hoogtijdagen was Duitsland nog altijd de grote vijand en had Nederland een moeizame relatie tot zelfreflectie en een enorm minderwaardigheidscomplex.
Ik voel dat nog enigszins, omdat ik in de jaren zeventig ben geboren. Dat “Sieg Heil” van de ex-wereldtopper vind ik net zo belachelijk en fout als iemand die minstens tien jaar jonger is, maar ik voel wel een beetje waar het vandaan komt. Foute grappen over Duitsers floepen er bij mij ook nog zeer gemakkelijk uit, als ik niet oppas. Wij zijn opgegroeid met een haat naar de Oosterburen die niet meer bestaat, gelukkig.
We zijn – uiteraard – vooral opgeroeid met stapels roze olifanten in de hoek. Want voelden de haat, maar snapten er geen reet van. Niemand zei iets, niet echt. Zo kregen we bijna het gevoel dat Nederland alleen maar goed was geweest en Duitsland alleen maar slecht. Voor nuance was weinig ruimte, zeker niet op het voetbalveld en op televisieschemen. Er moest simpelweg teveel verdrongen worden.
“Sieg heil.” Ik neem aan dat Marco van Basten zelf ook geschrokken is. Voor hem was het een grapje om het steenkolen Duits van een collega belachelijk te maken. Ongemerkt kwam er iets super super-fouts uit zijn mond. Een onstopbare verbale boer. Een restant uit de jaren tachtig en negentig. Zijn jaren.