In de speeltuin zit een man, midden in nacht. De sterren stralen, de lantaarnpalen schijnen diffuus de contouren van zijn gebroken lichaam de zandbak in.
Hij zit aan de rand van de zandbak. Hier speelde zijn dochter altijd. Met haar rode plastic schepje en haar emmertje met bloemenprint. Gehurkt, altijd gehurkt. Dan neuriede ze een liedje dat ze thuis op de radio hoorde en verloor ze zichzelf in de fantasie die de zandbak voor haar creëerde.
Ze kwam steeds vaker stil thuis. Zwijgzaam, sip. Maar ze liet nooit iets los. De speeltuin is om de hoek. Ze mocht er altijd alleen naartoe, maar die dag ging hij toch maar mee. Gewoon, om te observeren, en een beetje bij te kletsen met de dames uit de buurt.
Hij zag zijn meisje. Gehurkt, met een rood schepje en een emmer vol bloemen. En hij zag de andere kinderen in de speeltuin. Een groep die zijn dochter in eerste instantie negeerde. Maar toen schopte één van hen een bal tegen haar. En massaal lachtte de groep om de gil van zijn meisje. En hij het gezicht van zijn dochter pijnlijk in een verdrietig gelaat veranderen.
De man haalde de groep uiteen en hij zat die middag samen met zijn dochter in de zandbak. Spelen. Controleren. Hij wist echter dat deze groep kinderen bij haar op school zaten. Misschien toch maar een gesprek met de docent aangaan.
De meester hoorde zijn relaas aan en gaf het advies om rustig af te wachten. Kinderen zijn immers hard voor elkaar, maar ze trekken snel weer bij. Dat deed hij dan maar.
En toen ging de bel. Politie aan de deur. Of ze binnen mochten komen.
Ze was met de klas gaan zwemmen. Niemand had ingegrepen toen ze onder water gedrukt werd, door één van de leiders van de groep.
Met een plastic rood schepje schuift de man wat zand weg. Hij pakt de urn naast hem, en hij strooit de as van zijn dochter over de zandbak van de speeltuin. Dan mengt hij het zand met de as.
Wat zullen ze lekker samen spelen, de groep en zijn dochter.