
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Sinds een krappe week ben ik 44 jaren oud. Reden genoeg voor mijn kinderen om mij voor mijn verjaardag een wandelstok van ruimtevaartmateriaal met een bijpassend, opklikbaar borrelflesje – inclusief jenever – te geven. Dat alles begeleid van de bevleugelde woorden: “Hier ouwe, en nu rennen! Naar het bankje in ‘t park!”
En wat hádden ze een lol.
Vroeger was alles beter
Vroeger, toen de kinderen nog klein waren, had IK tenminste nog lol. En hoop. Toen droomde ik ook wel eens over wat er van hen zou worden. Zouden ze opgroeien tot goede mensen? Milieuwetenschappers misschien? Of ware, nieuwetijdse creatievelingen? Wereldverbeteraars?
Daarbij hoopte ik steevast, dat ik als vader ooit eens zou zeggen:
“Jij gaat nog eens de wereld veranderen, mijn kind. Jíj komt er wel in het leven!”
Hoe mooi zou dat zijn.
Peuterpoep
Maar toen kwam de realiteit. En zei ik ineens héél andere dingen tegen hen.
Op peuterleeftijd, toen ze nog enigszins beheersbaar waren, zei ik in plaats van bovenstaande, ineens zinnen als:
“Prachtige poepgraffiti, kiddo!”
“Niet uit de plantenbak vreten, da’s bah.”
“Stop met het vissenkom (ramen, schoenen, elkaars ogen, mijn onderarm…) aflikken!”
“Je hebt de tv nu wel genoeg geknuffeld, moppie. Ik zie geen bal.”
“Nog niet. Nog niet… Nog niet! Ja, NU!!!”
“Wel in het zakje kotsen, hè! We zijn bíjna bij oma!”
Kleuterkak
In de kleutertijd werd de toon al wat zakelijker:
“Dat zijn geen neusharen. Dat zijn mijn antennes.”
“Nee, je mag NIET kijken! Ga gewoon weg en laat papa in alle rust poepen, ja?”
“Heb je dat écht opgegeten?”
“Wil je dat écht niet opeten?”
“Papa wil nu even in zijn eentje de pukkels op zijn billen wassen, schatje.”
“In de vuilnisbak, ja. Goed zo!”
Tienertaal
De pre-tienertijd kwam met meer obstakels. De door mij uitgesproken zinnen kregen langzaamaan meer en meer een verdedigingstintje.
“Ik speel helemáál niet vals! Ik help enkel mijzelf om te winnen.”
“Wáár is je andere sok?”
“Nee, ik breng je niet naar Jantje. Het is bijna middernacht goddomme! En de benzine is op.”
“Nee, je mag mijn auto niet even lenen.”
“Ik heb dat helemáál niet gezegd toen! Jij draait alles zo dat het voor jou past!”
“Dat zijn geen bonen. Dat zijn groene patatten.“
Tevens introduceerde ik uit pure nood het woordje “duh” in onze gesprekken, als universeel antwoord op alle onbeantwoordbare en onbenullige kindervragen.
Puberpraat
En nu? Nu zijn ‘t pubers. Conversaties beperken zich (van mijn kant) steeds verder, tot het absoluut hoogstnoodzakelijke. Enkele voorbeelden:
“Is die douchekop nou nog niet leeg?”
“Wie is er het laatst naar de wc geweest? De wc-borstel gebruiken is NIET verboden!”
“Google it yourself.”
“Wie heeft mijn [vul zelf in] in de koelkast gelegd?”
“Niks cash in ‘t handje. Stuur maar een tikkie.”
“Was je nog op school vandaag?”
“Handen wassen!”
“Kom NU van die wc af! Daar heerst mobieltjesverbod!”
“Neuspiercings haal je zelf maar. Als je 16 bent.”
“Jij komt niet van je kamer alias vuilnisbelt af, voordat je weet waar die enorme stank vandaan komt.”
“Duh.”
Pas op of ik hoest
Tegenwoordig riposteren de kinderen steevast met de een zeer voorspelbaar, zeer hedendaags en qua omvang zeer stabiel blijvend woordenrepertoire:
“Nee.”
“Weet ik niet.”
“Denk aan Greta, pa.”
“Honger!”
“Duh.”
En sinds enige weken wordt daar ook nog eens met grote regelmaat het zinnetje “Pas op of ik hoest in je face…” aan toegevoegd.
Consternatie?
Mijn droomvariant van ooit vol trots uit te spreken zinnen (je weet wel, die ene zin van ‘de wereld veranderen’ en ‘er wel komen’) heb ik dan ook allang opgegeven. Nee, tegenwoordig verlopen de conversaties met mijn jongvolwassenen volgens hún plan. En niet langer volgens het mijne. Bitter maar waar.
“Kindertjes, ik strompel nu even met mijn stok naar het park, hoor. Misschien zit Thierry daar ook nog, kunnen we mijn jenever delen en op al die coronatie in de media proosten.”
“Het is cónsternatie. En pap, met al dat sarcasme kom jij er echt niet in ‘t leven hoor!”
“Nou, ik kwam er in 1998 toch maar mooi mee op de Wereld-Sarcasme-kampioenschappen in Tsjaad.”
“Echt?”
“Duh.”