Keurig in de pas lopen. Nooit met je voeten over de rand van de stoep. Dan ben je af.
Goed tellen. Bij elk even getal uitademen. Elk oneven getal inademen. Anders ben je af en dan pakken ze je.
Zachtjes rennen als ze niet kijken. Rustig lopen als ze je zien. Onder de radar blijven, in de pas. Niet opvallen, vooral niet opvallen. Anders tikken ze je en dan ben je af.
Als je goed gebruik maakt van de schaduw zien ze je niet. Onhoorbaar, voetje voor voetje langs de tikkers. Adem inhouden en niet opvallen. Vooral niet opvallen. Misschien passeer je ze. Zonder gepakt te worden.
Als ze je pakken moet je doen wat ze willen. Dan moet je weer in de pas lopen. Doen wat ze zeggen. Je wordt weer één van de vele radars in de machinekamer. Niet nadenken. Doen wat je moet doen, verder niets.
Dat nooit.
Keurig in de pas loopt hij over de stoep. De randen ontwijkt hij. Adem in bij even, adem uit bij oneven. Hij maakt geen oogcontact. Langs de rand is schaduw. Daar is hij veilig. Totdat de zon de wolken verjaagt.
Misschien moet hij harder lopen.
Nee, niet harder lopen. Nooit harder. Harder lopen valt teveel op. Niet opvallen, nooit opvallen. Ze pakken je. Ze laten je in het keurslijf lopen. In de pas. Altijd. Dat is veilig.
Hij is bang. Doodsbang.
Dan maar ademen. Even, oneven. In, uit. Geen randen raken, niet kijken. Vooral niet vooruit kijken, en zeker niet achterom staren. Wat geweest is, is geweest. In het verleden hebben ze je goed te pakken gehad. Blijf maar lekker in het heden. Loop zo onopvallend mogelijk.
In de pas.
Helaas drukt de dikke deken van alle trauma’s mij steeds verder over de rand.
Ik zwalk. Uit de pas.