
Fotobron: Dewi9 / Pixabay.com
Het was warm, erg warm, wellicht de warmste dag ooit. Een dag dat de mussen het dak bij voorbaat al hadden opgegeven, een dag waarop asfalt vloeibaar leek te zijn. Een dag dat kazen vanzelf smolten, wat me deed denken aan die iconische reclame uit de jaren ’80. Een dag om binnen te blijven, als je niet naar buiten hoefde.
Was het de aanblik van verlaten straten, die op mij als rustliefhebber een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefende? Was het de behoefte aan buitenlucht, al was die vanwege de warmte niet meer zo fris? Of was het de behoefte om even in beweging te zijn, na dagen van bankplakken?
Nee, het was iets anders: ik had zin in een tosti. Twee sneetjes brood, een plakje ham, boter, ik had bijna alles in huis. Op één ding na: kaas!
Er zat niets anders op, ik moest het er wel op wagen. Ik trok mijn stoutste schoenen aan, met enkelsokjes, om te voorkomen dat het schoeisel aan mijn voeten vast zouden smelten. Ik schoof de gordijnen opzij en keek naar buiten. Wat ik al dacht: de zon brandde ongenadig. Voorzichtig deed ik de deur open, de warmte walmde me tegemoet. Snel sprintte ik naar de overkapping aan de achterkant van onze tuin, terwijl het zweet over mijn rug gutste.
Op de parkeerplaats achter ons huis was het nóg warmer. Baksteen en asfalt straalden de warmte vrolijk terug, het was te veel voor hen. Ik voelde me net een vampier, uit alle macht probeerde ik het zonlicht te vermijden.
Gelukkig ging ik niet in rook op zoals Dracula, als het even niet lukte. Al begonnen er wel rookpluimpjes uit mijn oren te komen. Of was het stoom? Ik schuifelde van schaduw naar schaduw, voortgedreven door mijn verlangen.
Soms kwam er een obstakel op mijn pad: een stuk waar geen boom of huis schaduw bood. Snel sprintte ik naar de overkant. Eindelijk kwam mijn bestemming in zicht, gretig ging ik door de schuifdeuren van de supermarkt naar binnen, de verkoeling tegemoet.
Uren had ik er rond kunnen zwerven, tussen gekoeld fruit en vrieskasten. Mijn verlangen dreef me voort, snel griste ik een stuk kaas uit het schap, rekende af bij de kassa en stond weer buiten. Al zwetend en fluitend liep ik weer naar huis, dit keer negeerde ik de schaduw.
Tegen de tijd dat ik thuis was, was de kaas al bijna gesmolten. Dat scheelde weer!