
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Mijn auto is stuk. Het ouwe brik heeft er de brui aan gegeven. Net nu ik weer eens wat langer naar Duitsland moet voor een (ein-de-lijk weer op stapel staand) nieuw project. Laatste dingen even snel regelen, kinderen fluks naar hun moeder brengen en dan in alle rust solo over de snelweg jakkeren; het zit er allemaal ineens niet meer in.
Ik zie mijn lot met lede ogen aan. Het lot dat treinen in Coronatijd heet. Voortbeweging in het infectieuze sardineblik op rails. De Coronakwekerij bij uitstek. Ik haat de trein. En nu helemaal.
In Nederland beginnen de ergernissen al. De trein heeft vertraging. Eigenlijk is ie dan gewoon op tijd: Een kwartier te laat is immers normaal. Je mag blij zijn als je trein überhaupt rijdt.
Overal zie ik mensen met onder-de-neus-kapjes. Alsof dát helpt… Die dingen helpen volgens mij sowieso al niet, maar zó gedragen is het helemáál een aanfluiting naar je medereizigers toe. En de bijbehorende blik die me wordt toegeworpen (‘bemoei je er niet mee en kijk de andere kant op, ouwe zak’) is niet te miskennen.

foto: zelf gemaakt
In gestrekte draf haal ik op ‘t nippertje mijn eerste overstap. In Duitsland rijden treinen helaas wél op tijd. En ze hebben er in ieder geval ook betere treinen. Meer luxe. En veel meer plek. Waar de man naast mij gretig gebruik van maakt; hij laat zijn zweterige tenen vrijelijk wiebelen, de held op sokken. Voetkapjes, please!
De tenenkaasgeur dringt door tot aan de andere kant van het gangpad, penetreert mijn mondkapje en neusgaten, en overstemt zelfs mijn eigen mondmeur. Note to self: volgende keer kauwgom kopen, voordat ik in het OV stap. Zo’n mondkapje maakt je pijnlijk bewust van de eigen orale bacteriële vegetatie.
Om de tien minuten blèrt een metalen vrouwenstem door de intercom dat de “Mund-Nasen-Schutz” verplicht is en dat je bij niet of fout dragen een boete van 50 euro riskeert. Het boeit de pubermeisjes aan de overkant geen zier. Ze hinniken hun adem met vol geweld door de trein.

foto: zelf gemaakt (stiekem)
Bij de volgende overstap heb ik meer tijd. Een zeer gebrekkige oude man met kruk waggelt in de richting van mijn comfortzone. Hijgend in zijn stoffen face-vodje ploft hij vlák naast me op een perronstoeltje. Ik schuif gedwee een extra plekje op. Hij komt ietwat verward over, leunt zwaar in mijn richting met zijn ruïneuze lijf en loert uitvoerig mee in mijn gratis Duitse treinkrantje.
Ik vraag hem of hij het wil hebben om te lezen, maar hij maakt resoluut een extreem afwerend gebaar. “Oh Gott NEIN, dat heeft u al aangeraakt!” mompelt hij, terwijl hij de armleuning van zijn stoeltje omklemt. Hij maakt nog net geen crucifix met zijn vingers. Gelukkig rochelt hij nu wel de andere kant op. En houden we een perronstoel afstand. Onder zijn kin zie ik het overschot aan oude huid trillen.
Zo rolt de Corona-express steeds dieper Duitsland in. Op een tussenliggend station stapt een middelbare metroman in, erg thuis in dit leven. Hij heeft slechts een dun sjaaltje voor zijn mond en neus. En kauwgom in zijn mond. Verstandig, heel verstandig. Ik kijk angstvallig naar hem en bid dat hij ergens anders gaat zitten. Maar helaas is er niet veel meer vrij. En ja hoor. Plof. Daar zit ie.
“Ja joh,” schreeuwmompelt hij me joviaal toe, “ik had mijn mondkapje vergeten, hè. Stom stom! Maar dan maar zo, hè! Gaat ook goed!”
Gaat helemaal niet goed. Door het kauwgomkauwen zakt de sjaal steeds van zijn neus en blijft hij eraan frunniken en friemelen. Misschien is kauwgum toch ook niet optimaal. Ik besluit om op de terugweg Fisherman’s Friend te proberen.
De trein wil maar niet in beweging komen. “Schiet niet op zo, hè,” hijgt mijn buurman door zijn sjaaltje heen in mijn gezicht.
Nee. Schiet niet op. Ga weg, alsjeblieft?
Dan plots een keiharde omroepstem: “Aufgrund eines Maskenverweigerers verspätet sich unsere Fahrt um mindestes fünfzehn Minuten!” Ik hoor minstens dertig diepe zuchten om mij heen. Het virus lacht in zijn vuistje.
Mijn buurman kijkt mij triomfantelijk aan. “Kijk, dáár heb je het al! Gelukkig heb ík tenminste wél iets!”
Iets, ja. Fijn jongen. Maar schreeuw effe de andere kant op? Ik hoop innig dat ze die weigeraars met Duitse degelijkheid en een horde ME subiet uit de trein flikkeren, zodat ik niet wéér hoef te rennen voor mijn aansluiting.
Ik krimp ineen en staar naar buiten. Mijn leesbril beslaat. Ik ben het inademen van mijn eigen warme ademlucht nu al meer dan zat. Overigens is boeren in je mondkapje een ware kwelling. Op zich snap ik die weigeraars dus wel een beetje. Maar ga dan ergens anderen weigeren in plaats van in mijn trein.
Heel langzaam komt de trein dan toch in beweging. We glijden het station uit. Blijkbaar is de mondkapjesweigeraar pleite. Of gekapt. Ik sluit mijn ogen en bedenk dat het enige voordeel van dit alles is, dat je niet meer ongemakkelijk tegenover innig zoenende paartjes hoeft te zitten.
Treinreizen zónder Corona is al een crime. Vooral voor hypochonders zoals ik. Maar mét Corona is het ronduit ziekmakend.
De rest van de reis staar ik uit het raam, zonder werkelijk iets te denken. Behalve dan dat ik voor de terugweg mooi een auto huur. Stop mij maar preventief in isolatie. Maar dan wel op vier wielen, want dít nooit weer.