
Bron: Pexels
De wachtkamer van de tandarts is vrijwel verlaten. Op één man na die, zo lijkt het, wat wezenloos voor zich uit starend, somber zit te zijn. Kan ook angst voor de tandarts zijn. Of slaaptekort, het is nog maar half zeven in de ochtend. Een tv-scherm maakt melding van enige uitloop bij de tandarts. Een half uur zelfs.
Als ik ga zitten, kijkt de wezenloze man mij aan en knikt somber, maar wel vriendelijk. “Een half uur vertraging,” merkt hij op. “Maar ik heb toch weinig anders te doen. En het is wel goed dat ik de deur even uit ben.”
Kennelijk wordt er van mij verwacht dat ik nu ‘hoezo’ zeg, dus zeg ik: “hoezo?”
Hij krabt even aan zijn kin. “Mijn vrouw is ziek. Kanker. Ongeneeslijk. We hoorden het vier weken geleden. Er zijn best nog goede opties hoor, maar Non-Hodgkin is niet te genezen. Wel is het sluimerend te houden, dus we blijven positief.”
Ik weet even niets te zeggen. Zijn verhaal confronteert mij met mijn eigen werkelijkheid, dus slik ik even en knik maar een beetje meelevend.
“En nu staat onze hele wereld op z’n kop,” gaat hij door. “Niet alleen door dat kutcorona maar nu dus ook die kutkanker. En weet je, ik moet nu op alle woorden letten natuurlijk. Voorheen kon ik probleemloos ruzie met mijn vrouw maken. Zij kon dan probleemloos een bord naar mijn harses gooien. Meestal verdiende ik dat wel. Achteraf gezien. We zijn veertig jaar getrouwd, snap je. Dan bouw je bepaalde gewoontes op. Gewoontes die erin sluipen. Zoals haar de huid vol schelden als er weer eens te veel van de bankrekening is opgenomen. Of als mijn vreten is aangebrand. Het weer goed maken, daarna. Die dingen, weet je wel.”
Hij snuift even goed door en wrijft vermoeid over zijn ogen. “En nu weet ik niet meer hoe ik mij moet gedragen. Kan ik nog gewoon ruzie maken? Kibbelen? Of versnelt dat alleen het ziekteproces maar? Vreet die kutkanker dan sneller haar lichaam op? We zoeken beiden naar een nieuwe balans. Ook is ze erg snel moe, dus veel dingen doen zit er niet meer in. Is niet erg hoor, uiteindelijk gaat het erom of zij zich goed voelt. Maar één ding kan ik je wel zeggen; ik weet absoluut niet hoe ik hier mee om moet gaan. Ik weet bij God niet of ik dit kan volhouden. Daar hoor je trouwens nooit iemand over weet je wel. Nooit vraagt iemand zich af hoe het met de partner van een zieke gaat. Of is dat al te egoïstisch?”
Dan is hij aan de beurt en groet mij. Hij loopt een beetje gebogen de behandelkamer in. Ik wens hem sterkte.
Een uur later verlaat ik met twee vullingen in mijn tanden, de tandarts. Het is nog een beetje donker. Een vrouw loopt in een boog om mij heen. Ik passeer een huis waar alle lichten branden en de gordijnen open zijn. Op een stoel zit een oude man. Onbeweeglijk. Wit warrig haar, bril op zijn voorhoofd. Zijn ogen gesloten. De tv staat aan. Hij draagt een mondkapje. Ik zie geen andere mensen in de kamer. Alleen die oude man, met dat mondkapje, onbeweeglijk in de stoel.
De treurnis walmt mij tegemoet. Ook ik weet niet hoe hier mee om te gaan. En de dag moet nog beginnen.