Hans van Mierlo (1931-2010) was ruim veertig jaren lang wereldberoemd in Nederland. Hij werd eind 1966 als eerste partijleider gekozen van D66, een ambitieuze nieuwe politieke partij die het democratiseren van het Nederlandse politieke stelsel als voornaamste doel had. Bovendien moest de partij destijds een alternatief vormen voor de oude vertrouwde partijen in de nog sterk verzuilde samenleving die Nederland toen was; socialisten stemden op de PvdA, communisten op de CPN, katholieken op de KVP, protestanten op de ARP, etc. D66 haalde bij de eerste verkiezingen voor de Tweede Kamer waaraan zij meedeed (1967) zeven zetels.
In zijn biografie ‘Hans van Mierlo; Een bon vivant in de politiek’ van Ben Rogmans uit 1991 valt te lezen dat Hans van Mierlo tijdens de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 1967 de zogeheten “ontploffingstheorie” lanceerde. Hij stelde dat D66 moest worden opgeheven zodra zij haar doel had bereikt: “D66 verdwijnt wanneer we het huidige politieke stelsel mee hebben helpen opblazen”. Het feit dat D66 na ruim vijftig jaar nog steeds bestaat en tijdens het schrijven van dit stukje zelfs deel uitmaakt van het Kabinet Rutte III zegt alles over wat de partij van Hans van Mierlo in ruim een halve eeuw heeft bereikt: zo ongeveer niets.
Maar laat ik de politiek laten voor wat die is, in dit stukje wilde ik het hebben over mijn twee “ontmoetingen” met Hans Van Mierlo, een man die ik om zijn eigenzinnigheid en welbespraaktheid altijd sterk heb bewonderd. Van zijn partij moest ik niets hebben. Van geen enkele partij trouwens. Ik voel het als mijn burgerplicht om deel te nemen aan alle mogelijke verkiezingen die in Nederland gehouden worden, maar laat mijn keuze in het stemhokje meestal bepalen door de uiterlijke schoonheid van een kandidaat of de klank van zijn of haar voor- of achternaam (Zo stemde ik ooit voor de gemeenteraadsverkiezingen in het Amsterdam van de jaren tachtig voor Bep van der Lee van de PSP en een andere keer voor iemand die Elvis Mabelus heette).
Op 4 juli 1998 begon om 16.30 uur, in het stadion Stade Vélodrome van Olympique Marseille, de kwartfinalewedstrijd van het Wereldkampioenschap voetbal 1998, Nederland – Argentinië. Het wonderschone doelpunt dat Dennis Bergkamp in 89e minuut van de wedstrijd maakte, waarmee Bergkamp de einduitslag 2-1 op het scorebord bracht, staat in het geheugen van veel voetballiefhebbers over de hele wereld gegrift als een van de mooiste doelpunten aller tijden. Het betekende dat Nederland zich plaatste voor de halve finale wedstrijd tegen Brazilië, die Nederland na penalty’s zou verliezen. Frankrijk zou uiteindelijk het toernooi in eigen land winnen.
Wat heeft bovengenoemde wedstrijd te maken met mijn eerste ontmoeting met Hans van Mierlo, die op dat moment nog ongeveer een maand de functies van vicepremier en minister van Buitenlandse Zaken in het eerste kabinet Kok bekleedde?
Met een stel vrienden had ik naar de wedstrijd gekeken in Comedyclub Toomler die zich nog steeds onder het Amsterdamse Hilton Hotel bevindt. Het hilarische commentaar bij de wedstrijd werd verzorgd door Raoul Heertje en consorten, waardoor de sfeer in Toomler al voor de wedstrijd euforisch was. Het vele bier, de meegenomen joints en xtc-pillen stuwden de euforische sfeer naar extatische hoogten. En dan die overwinning! Al snel verlieten alle aanwezigen van Toomler de kelder van het Hilton om flink door te gaan feesten op het Leidseplein. We zouden via de Cornelis Schuytstraat en de Van Eeghenstraat naar het Vondelpark lopen en dan vanzelf in noordelijke richting het Leidseplein bereiken.
Joelend, zingend, dansend en springend gingen we door de straten tot een van ons ter hoogte van de Valeriusstraat een oude man in een plas bloed op straat zag liggen. Op straat is eigenlijk niet de juiste beschrijving; de man lag met zijn lichaam half op het trapje dat hem naar de woning op de begane grond van huisnummer * moest brengen. Was de man op weg naar huis gestruikeld? Of had hij juist een ongelukkige val gemaakt bij het verlaten van de woning? Het ging er vanzelfsprekend om de man hulp te bieden. We waren dan misschien wel ver heen, we waren geen beesten.
Ik boog mij over het lichaam van het slachtoffer. Ik rook een enorme dranklucht. Rondom het lichaam van de man lagen overal losse sigaretten op de grond. Hij leefde nog, want hij hijgde als een karrenpaard.
‘Jongens, die man is stomdronken, maar we kunnen hem moeilijk zo laten liggen,’ zei ik. Mijn vrienden en vriendinnen knikten instemmend.
De man probeerde overeind te komen maar viel gelijk weer achterover waarbij zijn hoofd keihard tegen een Amsterdammertje knalde en hij opnieuw als bewusteloos onderuitging. Op dat moment zagen wij allemaal tegelijk dat de stomdronken man Hans van Mierlo was. Sommigen van ons schoten per ongeluk in de lach, anderen sloegen geschokt de hand voor de mond.
‘We moeten iets doen!’ riep iemand.
‘Is hij aanspreekbaar?’ vroeg een ander.
‘Ik kijk wel even,’ zei ik. Ik boog mijn hoofd naar dat van de bebloede staatsman. Hij hield zijn ogen dicht maar leek zijn mond lichtjes te bewegen. ‘Meneer Van Mierlo, kunt u mij verstaan?’
‘Tyfus-argentijnen, Bergkamp kampioen, godverdomme,’ mompelde Hans van Mierlo.
‘We moeten 112 bellen,’ zei iemand. ‘Ik laat mijn feestje niet vergallen door zo’n dronken malloot.’
‘Dat klinkt ook niet erg aardig,’ zei ik. ‘Ik kijk wel even of hij een telefoon op zak heeft.’
‘Heeft u een telefoon bij zich, meneer van Mierlo?’ vroeg ik.
‘Krijg de tering met je kankeruitkering,’ murmelde de vicepremier met kletsnatte lippen, waarna hij zijn stropdas onderkotste.
‘Daar valt niet veel mee te beginnen,’ zei ik en haalde binnen enkele seconden zijn telefoon uit een van zijn binnenzakken tevoorschijn.
‘Kan ik iemand voor u bellen?’ riep ik vrij hard in het rechteroor van Hans van Mierlo. ‘Heeft u een vrouw, kinderen?’
‘Vaak gescheiden, verdomme. Bel mijn dochter Stanja maar,’
Ik had het telefoonnummer van Stanja snel gevonden op de telefoon van Hans van Mierlo. De telefoon werd bijna direct opgenomen.
‘Met Stanja. Pap, is er iets?’
‘Je spreekt met Peter Mabelus, jij kent mij niet.’
‘Jawel, de schrijver toch?’
‘Klopt! Maar daar bel ik niet voor.’
‘Oh, mijn God, hij is weer dronken. Ja, toch?’
‘Klopt. Wij zijn hier in de Cornelis Schuytstraat ter hoogte van de Valeriusstraat. Je vader ligt stomdronken op straat. Hij heeft ook een flinke hoofdwond.’
‘O, nee, niet weer!’ riep Stanja uit.
‘Wat wilt u dat we doen? Woont hij hier? Moeten we 112 bellen, of woont u om de hoek?’
‘Ik ben in de buurt. Kunt u even wachten, dan neem ik de boel zo wel over.’
‘Prima, maar kun je wel opschieten, want wij zijn op weg naar een groot feest.’
‘Ik ben er binnen vijf minuten. Is dat goed?’
‘Geen probleem. Wij wachten.’
Inderdaad was Stanja van Mierlo binnen vijf minuten ter plaatse en ontfermde zich onmiddellijk over haar vader. ‘O, pap, stop nu toch eens een keer met dat zotte gezuip. Het wordt je dood nog eens!’
Hans van Mierlo opende lodderig zijn ogen bij het horen van dit voor hem zo bekende stemgeluid. ‘Stanja, wat doe jij hier? Ik ben een beetje aangeschoten, sorry.’
Tanja keek woest naar haar vader en daarna lief naar ons. ‘Bedankt, jongens, voor alle hulp. Dit is niet de eerste keer.’
‘Ja, wij lezen ook de krant,’ zei ik. ‘Vind je het goed als wij er weer vandoor gaan. Het grote feest wacht op ons.’
‘Tuurlijk. Jullie zijn engelen. Laat jullie dag niet verder door mijn vader vergallen.’
We wandelden snel door in de richting van het Leidseplein om tot diep in de nacht feest te vieren.
De tweede keer dat ik Hans van Mierlo “ontmoette” was ruim twee jaar later in een iets rustiger setting in de hoofdstad; bioscoop The Movies, op de kop van de Haarlemmerdijk. Opvallend genoeg was het tijdstip ongeveer hetzelfde, een uur of zeven in de avond, alleen was het nu eind november en buiten al pikdonker. Ik zat met mijn toenmalige vriendin aan de bar achter een dubbele espresso om even later naar de Nederlandse première te gaan van ‘Baise-moi’, van de Franse filmmaaksters Virginie Despentes en Coralie Trinh Thi, over twee meiden op moordtocht door Frankrijk. In Frankrijk waren de film en het boek (van Virginie Despentes) beiden een “succès de scandale” geweest, te vergelijken met wat Boris Vian zo’n halve eeuw eerder voor elkaar had gekregen met de roman en film ‘J’irai cracher sur vos tombes’ (‘Ik zal spuwen op jullie graven’). Het beloofde een aangename avond te worden.
Ik zat midden in een gesprek met mijn geliefde toen ik aan het tafeltje achter mij een dronken vrouw hoorde grinniken. Op de een of andere manier kwam het geluid van de vrouw mij bekend voor, maar omdat ik zoals gezegd druk verwikkeld was in een goed gesprek met mijn vriendin besteedde ik er geen aandacht aan. Dat veranderde op het moment dat een wel zeer bekend stemgeluid zich achter mij liet horen.
‘Kep zin in een grote zak patatmemajonaizuh,’ hoorde ik achter mij de stem van Hans van Mierlo zeggen. Daarna het dronken geschaterlach van de schrijfster Connie Palmen.
‘Wel, Hans, az jij zin hep in een grote zak patatmemajonaizuh da neem ge toch een zak patatmemajonaizuh,’ riposteerde Connie Palmen.
Ik keek snel achterom en zei tegen mijn vriendin: ‘Jezus, Hans van Mierlo en Connie Palmen zitten achter ons. Volgens mij zijn ze stomdronken.’
Mijn vriendin keek ook even achterom. ‘Die hebben een relatie met elkaar. Sinds een jaar of zo. Ze lijken goed bij elkaar te passen.’
‘Zeg dat wel. Ik heb ooit nog het leven van Hans van Mierlo gered na de kwartfinalewedstrijd van het WK 98. Je weet wel, toen Dennis Bergkamp vlak voor tijd die waanzinnige goal maakte waardoor Nederland naar de halve finale ging.’
‘Zah hik heven gaan kijken of ze hier grote zakken patatmemajonaizuh hebbuh,Hans?’ hoorde ik Connie Palmen aan Hans van Mierlo vragen.
‘Nee, schat,’ zei Hans van Mierlo, ‘ik ga wel even kijkuh.’
Vervolgens een hoop lawaai. Ik keek achterom. Hans van Mierlo droeg een chique witte zijden sjaal om zijn nek waarover hij struikelde op het moment dat hij opstond om richting bar te lopen. Hij viel hard met zijn kin op de rand van de bar. Ik hoorde Connie Palmen verschrikt ‘O, Hans!’ roepen en daarna in lachen uitbarsten. Hans van Mierlo viel naar rechts op de grond waar hij stil bleef liggen. Het leek wel of er een plaatje of een deel van een kunstgebit naast zijn gezicht op de vloer van de bar van The Movies terecht was gekomen.
Hoe zat het ook alweer met de “ontploffingstheorie” van Hans van Mierlo uit de jaren zestig? “D66 verdwijnt wanneer we het huidige politieke stelsel mee hebben helpen opblazen”. D’66 bestond nog, in deplorabele toestand weliswaar, maar toch. Was Hans van Mierlo de laatste jaren vooral niet bezig om zichzelf op te blazen?
Connie Palmen was vanachter haar tafeltje tevoorschijn gekomen en boog zich over haar bewusteloze minnaar. ‘Hansjepansjekevertje, gaat het?’
Een bel klonk luid en daarna was een stem via de intercom te horen: ‘Baise-moi’ gaat beginnen in zaal 2.’
Terwijl barpersoneel toesnelde om Hans van Mierlo en Connie Palmen uit hun lijden te verlossen stonden mijn geliefde en ik op van onze krukken. We dronken staand onze kopjes dubbele espresso leeg, pakten onze over de barkrukken gedrapeerde jassen en zetten ons in beweging om naar zaal 2 te gaan.
Ik keek nog een keer achterom. De bewusteloze Hans van Mierlo op de grond, zijn vriendin Connie Palmen huilend en lachend over hem heen wiegend. Een kring van bezorgde medewerkers van The Movies om hen heen.
De deuren van zaal 2 stonden open. Het was druk. Er gaat blijkbaar weinig boven een “succes scandale” als ‘Baise-moi’.
In mijn hoofd klonk een uitspraak van Connie Palmen die ik ergens had gelezen: “Verslaving is een vriendschap zonder vriend”.