
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Hadden we het eigenlijk al over corona en gezichtsbeharing gehad? Ik zit er maar mooi mee. Corona heeft mijn scheerroutine namelijk volledig overhoop gegooid. Vroeger moest ik dat regelmatig doen, wegens ‘adequate kantoorverschijning’ en zo. Dat hoeft al sinds bijna een jaar niet meer. En dus verslons ik over de gehele linie. Ook in mijn aangezicht.
Zodoende ben ik al sinds tijden besnord en bebaard. Niet omdat ik dat nu zo cool vind, maar omdat ik gewoon te lui ben om de boel aan te harken en af te scheren. Bovendien kun je met een baard onder je mondkapje veel beter ademen. De haren houden het kapje op gepaste afstand. Maar deze afstand is dus níét zoals het hoort. Dat is mij duidelijk geworden tijdens een spontaan gesprek met een post-middelbare en zéér assertieve dame in de Appie.
“Dat ding werkt dus voor geen meter zo, hè?” balkt het oude vrouwtje vanaf minstens twee meter beschermingsafstand. Ik kijk op van de bussen scheerschuim en zie dat ze naar mij wijst. Of beter gezegd, naar mijn mondkapje. Een heuse “FFP2”. Klinkt als een JSF, maar dat is dus zo’n professioneel medisch ding, gekregen van mijn Duitse opdrachtgever. Die heeft alle freelancers op de rol een “corona-pretpakket” gestuurd. Er zat ook een nepinjectiespuit met Jägermeister in. Hoe attent. In Duitsland zijn die witte eendebekpannenkoekjes klaarblijkelijk al verplicht. Ik vind ze geen gezicht, maar ze zitten wel een stuk fijner.
“Oh?” weet ik eindelijk uit te brengen. Ik kijk recht in haar tussen lachrimpels verstopte ogen. “Maar dit is wél mooi een echte! Zo eentje die nóg beter voor geen meter beschermt dan die andere vodjes.”
“Jah, maar dan moet ie wel goed aansluiten, jongen. En dat doet ie bij jou dus niet, vanwege al die haren daar. Ik zou ze aan willen wijzen, daar aan de zijkanten, maar dat mag niet van Mark.”
Ik grinnik, terwijl ik enigszins ongemakkelijk mijn welig tierende bakkebaarden betast.
“Dittem?”
“Ja, dattem. Dat is zelfs al meer dan dat foeilelijke 3-daagse stoppelding dat alle mannen vandaag de dag schijnen te moeten hebben. Zíét er niet uit, die ongeschoren koppen. Alsof iedere man inmiddels dakloos is. Maar nou ja, ‘t maakt ook niet echt uit, want je ziet ‘t toch niet achter de kappen. Kapper niet meer nodig. Haha, van kapper naar kappen! Dat ik daar zomaar ineens op kom!”
Nou, wat een lol. Ik schat ‘t vitale mensje in op midden tot eind zeventig. Ze houdt stand met behulp van zo’n boodschappending op wieltjes, helemaal volgepropt met, zo op ‘t eerste gezicht, katjesdrop. Hoe passend bij zo’n “kittig” ouwetje, denk ik bij mezelf. Ik geef haar de naam Kitty.
“Doe ‘ns af? Dan kan ik het beter beoordelen,” beveelt Kitty plots.
“Dat durf ik niet. Dat mag ook niet van Mark, hè! Dan krijg ik een boete.” Intussen begin ik wel lol te krijgen in dit gesprek.
“Jongeman, gij zijt een schijtluis. Ziet toch niemand? Laat mij je baard zien en ik vertel je hoe coronamasker-compatibel jij bent.” Ze spreekt ‘corona’ uit als ‘kohrowna’.
Ik zet mijn mandje maar eens neer. Moedig haak ik één oorlus van mijn prof-kapje los, spreid mijn armen en draai een showrondje. Zoveel naaktheid ineens… En dat ook nog eens ten overstaan van iemand die ik pas net voor ‘t eerst ontmoet heb.
“Há,” jubelt ze, “áls ik het niet dacht! Een overduidelijk gevalletje virusvanger met snotrem!”
Ik ga gemakshalve maar ervan uit dat ze mijn halfbakken baard en semi-grijze staalborstelsnor bedoelt.
“Ja, weet je,” gaat ze enthousiast verder, “ik ben m’n leven lang mannenkapster geweest. ‘Schaapscheerder’ noemde ik het altijd zelf.” Ze grijnst er veelbetekenend bij. “Ik heb alles voorbij zien komen. Geitensikken, druipsnorren, tandenborstels, zielenpleisters, zijbranders…”
“Ho stop, nu ben ik ietwat verward. Kun je dat even ondertitelen?”
Nu is het Kitty die grinnikt. “Tandenborstels zijn die Führer-streepjes onder de neus, van die kleine vieze borstelsnorretjes, zoals ook Charlie Chaplin en die vent van de oorlog dat hadden. Lelijk, maar wel kohrowna-geschikt. Zielenpleistertjes zien er ongeveer hetzelfde uit, maar die zitten een verdieping lager, op de kin. Géén gezicht, die plukjes. Tekenen van een tere ziel. Zien eruit als een dood insect. Maar ook geen probleem voor het gemiddelde masker. En zijbranders zijn die Elvis-tapijten aan de zijkant. Bakkebaarden, maar dan méér. Matig ongeschikt. En dan heb je nog de volle langbaarden, de halve baarden-met-snor, zoals jij hebt, en weet ik veel wat nog meer. Maar die oerwouden zijn dus onhygiënisch. Virusvangers, dat zijn het. Ze zien er afgrijselijk uit en zijn ook heel mondkapjesongeschikt. En ‘dattem’ van jou dus ook. Afscheren die handel. Alhoewel, die snotrem stoort alleen de aanblik, niet ‘t kapje. Die mag dus wel blijven.”
Goed. Weet ik dat ook weer. Wist ik ook al wel. Maar om dit te horen van een wildvreemde, niet op haar besnorhaarde mond gevallen oude dame, is wel een geheel nieuwe ervaring in deze era van gezichtsbeharing.
Enfin. Die volgroeide virusvanger moet eraf. De snode snotrem mag blijven.
Bedankt, Kitty!