
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Mijn pubers lijden. Ik zie het dagelijks. Ze lijden in stilte. Zijn mat geslagen. Hebben faalangsten. Zijn steeds meer in zichzelf gekeerd. Murw. Vereenzaamd. En het frappante: ik ben dit keer niet eens de oorzaak. Maar ik probeer tenminste de oplossing te zijn.
Contactgebrek
De ware oorzaak is namelijk het schrijnende gebrek aan real-life contact met leeftijdsgenoten. De sociale interactie bungelt al maanden ergens onderaan hun levenslijntje. Hun hersenen kunnen het chronische tekort aan vitamine MP (mede-puber) niet meer aan. Ik snap dat. Want puberhersenen zijn, hoe je het wendt of keert, nog verre van uitontwikkeld. Nog lang niet klaargestoomd voor het keiharde kluizenaarsleven van een home-office zzp’er. Niet crisisbestendig.
Om zich tot een volwassen, crisisbestendig en relativerend brein te ontwikkelen, hebben kinderhersenen constante stimulatie van buitenaf nodig. Het leven van een tiener verandert in rap tempo. Nieuwe school (waar Simone al bijna een jaar niet heen mag), nieuwe vrienden en eerste vriendjes/vriendinnetjes (die ze nu allebei nauwelijks of helemaal niet zien, laat staan omarmen), zoektochten naar vervolgopleidingen (bijna geen doen op afstand) of bijbaantjes (die er niet zijn, want crisis), al die eerste keren voor alles (die nu ook maar even uitgesteld zijn), rijbewijs halen (godsonmogelijk), hormoonchaos (gaat gewoon als vanouds door); you name it.
Onvoltooide digitale evolutie
Om al die noodzakelijke levensgebeurtenissen, die nu tóch al zo anders zijn dan ’normaal’, te kunnen verwerken, moet een volwassene-in-wording daarover met lotgenoten kunnen praten. Cruciaal daarbij: contact. En dan NIET via Zoom, Skype, Facetime, WhatsApp-video of weet-ik-veel-wat. Onze hersenen zijn nog lang niet gewend aan voortdurende beeldscherminput. Die merken heel goed of iemand echt aanwezig is of niet. De evolutie heeft dat gewoon niet zo voorzien; het duurt nog wel een jaartje of honderdduizend voordat wij kunnen overleven en functioneren op puur digitaal contact.
Want onze hersenen zijn weliswaar een ‘denkorgaan’, maar nog véél meer een ‘sociaal orgaan’, in de kinderjaren bij uitstek gericht op lichamelijke interactie, op aanrakingen. Kleine kinderen die nooit worden aangeraakt of geliefkoosd, worden doorgaans compleet verknipte volwassenen. De puber-hormonencocktail voor happiness wordt nu eenmaal uitsluitend gemixt met regelmatige live contacten.
Gestoord puberbrein
Ontbreekt het fysieke sociale contact met leeftijdsgenoten gedurende langere tijd (zoals nu, in een oneindig lijkende lockdown), dan raakt het puberbrein-in-ontwikkeling verstoord. Sommigen krijgen agressieve neigingen (nou, dát hebben we gezien), anderen worden zwaar passief. Of zelfs depressief.
De meeste volwassen hersenen daarentegen houden een dergelijke crisissituatie best lang uit; die hebben in de loop der tijd geschikte mechanismen voor zelfbescherming ‘aangeleerd’, kunnen beter relativeren, beter inschatten, eventueel zelfs ergens een horizon ontwaren. Die houden de hoop op verbetering langer in stand.
Brain says No!
Bij pubers gaat dat anders. Die worden eerst ietwat ongedurig, omdat ze proberen zich te voegen naar de omstandigheden. Wat niet lukt; ‘t brein werkt niet mee. En dan begint de stille mentale opstand. Het “dit is niet eerlijk!” denken. De zorgen over school en ‘later’. Het grote gemis aan écht contact met generatiegenoten, waaraan normaliteit en levensgrenzen getoetst kunnen worden. Grenzen die nu met de dag verder vervagen. Want waar is het leven gebleven?
En daarom probeer ik nu – hoe lastig ook – die ene ware mede-puber in huis te zijn. Die ene andere, waaraan ze zich kunnen spiegelen en hun hersenen kunnen slijpen. Waartegen ze zich af kunnen zetten. Waarmee ze kunnen geinen of gewoon stom kletsen. Eentje die in pubergedrag niets nalaat.
Pseudo-puber
Natuurlijk lukt dat voor geen meter; ik bén immers geen puber meer. Ik ben gewoon pa. Meer niet. Maar ik doe in ieder geval mijn uiterste best om een goede puber te acteren. Zodat ze het gevoel hebben dat ze zelfs met mij zo af en toe op hun eigen niveau kunnen kletsen. Althans, zo ver wil ik ze krijgen.
Dus ben ik bokkig en knorrig, laat mijn sokken slingeren, haal ongein uit en probeer ze te irriteren waar ik maar kan. Ik kom per definitie niet voor elven uit mijn nest en ontbijt om een uur of één, met opgewarmde pizza van de vooravond. Alle gebruikte vaat blijft vanzelfsprekend op het aanrecht staan. Tot zover eigenlijk niets nieuws, moet ik toegeven.
Frikandel uit de muur
’s Avonds bied ik Nick een pilsje aan (’t jong is bijna 18 dus van mij mag het) en ik heb een bier-begeleidend mini-poolbiljart gekocht. Simone vreet zich ongans aan de pringles, terwijl ik haar haren kam en met clips, elastieken en andere frutsels hele kunstwerken erin vlecht. We bakken dagelijks oneetbare taarten. Maar alles wordt uiteindelijk beter, zeggen ze. Zelfs taarten.
Ik lok ze uit hun kamers met cassis en Netflix. Dan kijken we enkel puberfilms (sci-fi action, Marvel-meuk en highschool shit) en geven non-stop het meest onzinnige commentaar. We maken pasta met kaas en ketchup of frituurpatat. Met bitterballen en frikandellen. Die zet ik dan in de niche, zodat we ze als vanouds uit de muur kunnen trekken. Lekker nostalgisch. Ik moet er nog een klepje voor knutselen.
Praten en huggen
Ik moet zeggen: inmiddels gaat het me best goed af, dat gepuber. Alleen bij de film Fifty Shades of Grey moest ik mijn veto laten gelden. Wat een oerstomme baggerfilm. Totaal ongeschikt voor ontwikkelende puberbreinen. Al moest Simone even giechelen toen Christian zei: “I told you… I don’t make love. I fuck. Hard.” Toen heb ik ‘m maar afgezet. Oh, en Pitch Perfect is ook niet te pruimen.
In het begin bleef Nick trouwens nog wel vaak in zijn kamer hokken. Vooral als zijn gaming gabbers online waren. Snap ik ook. Met je zusje en pa op de bank hangen is toch wat anders dan GTA of Stellaris spelen. Maar onderhand heeft ook zijn honger naar echt menselijk pubercontact de overhand genomen. Dan zijn zelfs zijn irritante zus en kinderachtige pa goed genoeg. Dus spelen we. Kijken we. Kletsen we. Eten we. Huggen we. Kortom: we laten ons gaan. Geheel op z’n pubers.
Doodvermoeiend
Sinds kort huilen we zelfs zo heel af en toe samen. Je gelooft het niet, maar dan zitten we alle drie gefrustreerd op de bank en laten de tranen gewoon de vrije loop. Om vervolgens weer ongemakkelijk om al onze sneuheid te grinniken. Wij pubers kunnen dat.
Enfin. Het lijkt te helpen. Ze hebben weer wat meer lol. Durven alle thuisonderwijs-opgaven wat vaker de boel te laten. En ze práten zowaar met me! Van puber tot puber. Een unicum. Daarover later misschien mee.
Ik ben eigenlijk best wel trots op mijn puber-performance. En het mij ook goed, dat hernieuwde contact met mijn eigen kinderen. Ik hoop gewoon maar dat hun breinen er ook een beetje baat bij hebben. En dat er ook voor hen weer snel een of andere horizon in zicht komt. Want ik moet toegeven: 24/7 zo’n teenager leven leiden is doodvermoeiend. Gelukkig kan ik morgen weer tot minstens 11 uur uitslapen.