
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Poekie is dood. Wie? Poekie. Onze allerlaatste kat ever.
Het was een drama. En dat is het nog.
Poekie en ik, wij waren geen team. Hooguit een anti-team. Ik ben absoluut geen kattenliefhebber, maar hij kwam aanlopen en ging, ondanks mijn aanwezigheid, niet meer weg. Poekie was destijds uitgemergeld en bevlooid; het zag er niet uit alsof hij door iemand verzorgd werd. We hebben in de buurt wel gevraagd of iemand een – vermeende – kater miste en een paar briefjes opgehangen, maar Poekie was enkel van zichzelf. En ineens een beetje van ons. Alhoewel katten nooit van iemand zijn. Eigenwijze mormels.
Nick (toen 5 jaar) vond Poekie – eenmaal ontwormd, ontvlooid en opgekrikt – geweldig. Simone moest toen nog 2 worden; voor haar was Poekie niet meer dan een teddybeer waarop je lekker kon sabbelen. Vandaar ook de naam: naar het beertje van Garfield. Poekie vond het allemaal best. Als hij maar te vreten kreeg.
Iedereen wilde Poekie houden. Behalve ik.
De dierenarts bevestigde zijn vermeende mannelijkheid en schatte hem op hooguit een jaar. Een kleuterkater dus. Speels tot en met. Hij hing, tot grote ergernis van ex, dagelijks in de gordijnen. Hij krabde alle beschikbare houten stoelpoten tot moes (en even later hadden we dan ook stoelen met metalen poten). Hij weigerde IN de kattenbak te poepen; liever ernaast dan in die kutkorreltjes.
Iedereen vond Poekie superleuk en superschattig. Behalve ik.
Want wie moest de kattenbak – die hij uiteindelijk wel wist te waarderen – uitmesten? Wie moest hem eten geven? En wie moest de deur dagelijks meerdere keren op kattencommando openhouden, wegens gebrek aan kattenluik? Juist. Ik.
Onze eerste bank wist tegen al het Poekie-geweld geen stand te houden. De sanseveria evenmin. De half uitgekauwde muizen op de trap waren lieve ‘cadeautjes’, volgens Nick. Daarmee liet Poekie immers zien dat hij ons als slaaf en etensverstrekker waardeerde, want anders had hij die muizen wel helemaal opgegeten. Ik geloofde er geen zak van. Elke dag was er wel een moment waarop ik weer wist, waarom ik géén kat wilde. Ik snapte het beest gewoon niet.
Poekie zat altijd op MIJN favo plekje op de bank. Op MIJN stoel aan de eettafel. En na de scheiding weigerde hij om bij ex te gaan wonen. Dat snapte ik dan wel weer. Dus Poekie bleef. Op mijn bankplek, die hij – ten dank voor het verleende permanente asiel – heel heimelijk molesteerde, hoe goed ik zijn nagels ook (onder dwang) bijhield.
Toen kwam Kat (ja, dat was zijn naam). Daar heb ik al eens over geschreven (zoek zelf). In dat stuk heb ik de aanwezigheid van Poekie vakkundig genegeerd, omdat Poekie niet bepaald in dat verhaal paste. Sorry for that. Kat was een verjaardagscadeautje van oma voor Simone, dus Kat kon ik óók al niet weigeren.
Maar Kat viel mee; dat was een nog groter bankmormel dan Poekie. Poekie deed zo af en toe nog iets kattigs. Kat niet. Die sliep. Die twee gingen dan ook totaal niet samen. Met het nodige nachtelijke kattengejank tot gevolg. Enfin. Kat is een tijdje geleden weggelopen. En nooit meer terug gekomen. Overreden, vermoed ik. Of een betere bank gevonden. En toen was er alleen nog maar Poekie. Ik vond het best. Eén kat minder is immers één kat minder. One down, one to go.
En dat one is nu gone, too. Zomaar ineens was Poekie dood. Geen Corona. Wel een coronaire aandoening. Hartstilstand. Omgevallen. Weg.
Geen tegemoet sluipende poten op het parket meer, als ik thuiskom met de boodschappen (en voer).
Geen kat wegvegende bewegingen meer nodig als ik op mijn bankplek wil zitten.
Geen kattenstaart meer in mijn gezicht als ik op zondagen te lang in bed lig en het kattenvoer te lang op zich laat wachten.
Geen achtergebleven erwtjes in het etensbakje (Poekie haatte erwtjes; daar at hij omheen. Ik snap dan ook niet wat erwtjes in kattenvoer doen).
Geen muizeningewanden meer op de trap (ja, die ving hij zelfs op zijn leeftijd nog).
Geen stiekeme, stinkende markeringsplasjes meer tegen mijn slaapkamerdeur.
Geen kattenharen meer in mijn soep.
Nooit meer.
Poekie was het helste huismormel aller huismormels.
Maar God, wat mis ik hem.
Sterkte. Ja, wat kan je je hechten aan die mirakels hè.