Limburgers zijn stom. Het is maar een eigenwijs volkje. Vind ik. Ze zijn een beetje zoals dat kleine dorpje dat dapper weerstand bood en ze zien zichzelf als een commune die veel waarde hecht aan eigen gewoontes.
Ga maar eens kletsen met een stel Limburgers. Het onverstaanbare dialect wordt je om de oren geslagen. En je zit er bij, maar je neemt geen deel aan het gesprek. Dus lach je ongemakkelijk mee, als de Limburgers al dijenkletsend hinniken over ‘dich‘ en ‘mich‘, of weet ik wat ze allemaal uitkraaien.
Maar daar blijft het niet bij. Kijk maar eens op Facebook. In de comments van één of andere kut.tekst.van.Rumag. De Limburgse schrijvers haal je er zo uit. Zij reageren in het dialect. En andere Limburgers antwoorden daar dan weer op, zodat je met een beetje pech een heel draadje vol dialect op je beeldscherm hebt staan. Waar ik geen kont van begrijp, want ik heb geen Duits gestudeerd.
Tegenwoordig werk ik weer twee dagen per week in Limburg. Venlo, om precies te zijn, het Mekka van Carnaval. Zó’n groot feest dat zelfs internationale bedrijven die gevestigd zijn in Venlo op Carnavalsmaandag en -dinsdag gesloten zijn. Gewoon omdat er geen personeel aanwezig is, en geen enkele lokale leverancier te bereiken is. Zelfs nu er geen carnaval gevierd wordt. Covid-19 of niet; Limburg viert carnaval. Thuis. Met Gulpener en rijstevlaai. Of ‘proemevloi‘, of hoe ze die zoete troep ook noemen.
Klanten die mij op mijn werk benaderen lullen de eerste vijf minuten in het Venlose dialect tegen mij. En als ik dan – EXPRES JA – in mijn beste ABN terugkoppel dat ik er geen reet van versta, krijg ik in het Nederlands een korte samenvatting van hun eerdere monoloog. Geen sorry, geen enkele schaamte, helemaal niets waaruit blijkt dat ze mij verkeerd hebben ingeschat. Want ik blijk geen Limburger te zijn.
Nee hoor. Sterker nog, als er een collegaatje bij komt staan, gaan ze stante pede weer over op dat kuttaaltje.
En ik mag dat ietwat te dik zijn en een kop als een carnavalsmasker hebben, dat maakt mij nog geen Limburger.
Zelfde geldt voor Friesland, alleen dan zonder vlaai en carnaval.
Maar wel verdomd koppig en volhardend in gebruik van een dialect wat nog slechts kenmerken van een taal bezit.
Je weet hopelijk wel dat de vertaling van dialect “gebruikelijke omgangstaal”? Dus leg me eens uit waarom overal per se dat dassenverkopers-Nederlands gesproken moet worden.
En naast het Fries zijn ook het Limburgs en Nedersaksisch officieel erkende (minderheids)talen binnen Nederland. En die talen zijn eeuwen ouder dan het kunstmatig samengestelde huidige Nederlands.
Omdat het Fries wel als taal erkend is in Nededdrland, maar slechts de kenmerken van een dode taal heeft. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Neder-Saksisch, wat wel degelijk een taal is ( en erkend in Duitsland) en over een heel groot gebied gesproken wordt. Vanaf mijn woonplaats tot en met Polen. Ik spreek het gelukkig zelf ook en stropdassenverkopers moet ik überhaupt niet, wat voor taal ze ook spreken 😉
Voor zover mijn kennis reikt heeft het Nedersaaksisch in Duitsland dezelfde status als in Nederland. Het Fries heeft buiten de landelijke erkenning ook nog de Europese erkinning volgend hoofdstuk 3 van het Europese handvest van minderheidstalen. Het Nedersaksisch en Limburgs hebben alleen de Europese erkenning volgens hoofdstuk 1 en 2. Voor hoofdstuk 3 moet de landelijke overheid het verzoek ondersteunen en dat verplicht diezelfde overheid ook er geld in te steken. In de tijd dat Plasterk minister was heeft hij dat tot tweemaal toe geweigerd. Met de ‘erkenning’ via een convenant, een jaar of twee geleden, omzeilen ze die financiële klip. Waarin een klein land nog kleiner kan zijn.