“Lekker strak kontje.” Mijn terrasbroeder neemt een gulzige slok van zijn ijskoude bier, terwijl hij de serveerster verlekkerd nastaart. “Daar zou ik hem best in kunnen hangen.” Bedachtzaam knabbel ik het rietje dat uit mijn ijsthee steekt stuk. “Jezus. Ze is misschien net 18,” zeg ik.
“Ja, en? Voel je niets van.“
Ik zag best hoe welgevormd het lichaam van het meisje is. Blind ben ik zeker niet. Maar ik vind de gedachte dat zo’n jonge dame ook maar een nanoseconde dezelfde wellustige gedachtes over mij en mijn vriend heeft bizar. Zij zit met haar hoofd bij de volgende bestelling, niet bij die koddige dikkerdjes op het terras.
“Jij zou haar niet doen?” vraagt hij mij en doet een poging om een bloedhete bitterbal zonder te kauwen door zijn slokdarm te persen. “Nee joh. D’r zit nog maar net haar op. Ga ‘k niet doen.” Ik doe mezelf mannelijker voor dan ik daadwerkelijk ben. Zoals zo vaak.
“Heb je dat kontje niet gezien dan?”
Ik probeer een beetje mee te lullen, want ik heb geen zin in een oeverloze discussie. Het is ook grootspraak van hem, denk ik. Mijn drinkbroeder zou toch niet écht met zo’n jong ding het bed in duiken, mocht hij de kans krijgen? Hoe strak dat kontje ook is?
Dan komt het meisje terug het terras op. Haar handen ondersteunen een overvol dienblad en ik heb per direct medelijden met haar. Zó hard werken voor een mager loontje, terwijl wij hier een beetje in de zon over haar kontje zitten te lullen.
“Hee beebie, ik wil je nummer,” roept mijn vriend nu, terwijl hij zo zwoel mogelijk probeert te praten. Hij glimlacht zijn gelige tanden bloot. Het meisje heeft niet eens door dat hij het tegen haar heeft, want ze bedient onverstoorbaar de andere tafeltjes. “Meisje? Hallo, meisje?” schreeuwt hij nu. De mensen op het terras schudden geïrriteerd hun hoofd.
“Doe ff normaal joh. Dat meisje had je dochter kunnen zijn,” probeer ik nog. Eigenlijk had ik moeten zeggen dat ik mij kapot schaam, maar soit. De zon schijnt.
“U wilde nog wat bestellen, meneer?” vraagt Kontje vriendelijk, terwijl ze ijverig op haar bestelapparaat begint te tikken.
“Nee schatje, ik wil je nummer. Je bent lekker.”
“Meneer, als ik trek heb in een verrimpelde, kleine Hollandse garnaal loop ik wel langs de viswinkel.” En kordaat loopt het meisje naar binnen. Stampvoetend.
Het terras juicht.
“Kom, we gaan,” mompelt mijn drinkbroeder. Maar ik lust nog wel een ijsthee en grijnzend roep ik de serveerster bij me.