Vandaag begint het EK voetbal. Het Nederlands elftal is op 13 juni aan de beurt, als het zijn eerste wedstrijd op het toernooi speelt tegen Oekraïne. Gezien het huidige niveau van beide landen is de kans aannemelijk dat de wedstrijd in een bloedeloze 0-0 zal eindigen. Eerste wedstrijden zijn meestal toch al niet om over naar huis te schrijven – de 1-5 tegen Spanje op het WK van 2014 daargelaten.
Daarna volgen Oostenrijk (makkie) en Noord Macedonië (supermakkie). Die laatste lijkt op papier helemáál een beklonken zaak. Het landje net boven Griekenland heeft 2 miljoen inwoners en staat 62e op de FIFA ranglijst. Maar dan opnieuw: met Nederland weet je het qua voetballen maar nooit.
Toch is de kans aannemelijk dat ‘we’ minstens een keer gaan winnen, en dat is mooi. Sowieso is het mooi dat we na zeven jaar eindelijk weer eens meedoen aan een groot internationaal toernooi en we hopelijk weer gaan juichen, schreeuwen en bier morsen zoals we dat altijd deden tijdens de successen van Oranje.
Dat is nog best wel een dingetje. Er is een hele generatie die niet bekend is met meutes in oranje juichpakken gehulde enthousiastelingen, wedstrijden kijken in een overvolle kroeg of op een grootscherm op een plein. In een straat bij mij om de hoek hangen sinds twee weken de oranje vlaggetjes en spandoeken al aan de gevels bij twee huizen. Twee, inderdaad. Er was een tijd dat complete woonblokken op zijn Christo’s volledig werden ingepakt in oranje plastic.
Het lijkt alsof we weer even moeten wennen aan de Oranjekoorts van weleer. Voor mijn eigen kinderen (6 en 3 jaar) is het een fenomeen dat ze niet kennen, terwijl de oudste toch best voetbal-minded is. Hoog tijd dat we hen en iedereen tot pakweg een jaar of 12 eens ouderwets paplepelen met de aloude Oranjekoorts. Al duurt het maar drie wedstrijden lang.