
Fotobron: Pixabay.com
Thuisgekomen zie ik voor mijn deur een puinhoop liggen. De puinhoop bestaat uit vier stapels kranten. Er ligt een briefje bij: ‘Dag Roy, hier zijn de kranten. Als je problemen hebt, bel dan 033-340001. Veel succes.’
Dus bel ik het nummer even. Een vrouw neemt op. Neem ik aan, want het kan ook zomaar een man met een hoge stem zijn. Voor je het weet heb je een proces wegens discriminatie aan je broek.
“Ja?” zegt ze geïrriteerd.
“Dag dinges, met Paco. Er ligt een puinhoop voor mijn deur. Kranten en zo.”
“O? Welk adres dan?”
Ik noem haar mijn adres.
“Ja, dat klopt meneer. Die zijn voor uw zoon Roy. Om rond te brengen.”
Daar denk ik even over na. Dan: “Moet Roy die kranten op zijn hoofd stapelen en dan daarmee de deuren langs?”
“Hahahah, die meneer toch. Nee hoor, ik zit te wachten op nieuwe fietstassen. Maar misschien heeft u nog een oude kinderwagen, dan kan hij de kranten daar zolang in doen. Meer kinderen doen dat met hun krantenwijk.”
“Nou, dat wordt voor Roy dan een probleemwijk, want ik zit op het ogenblik niet zo ruim in mijn kinderwagens. Even wat anders; heeft u al eens naar buiten gekeken?”
“Ja. Het regent. Maar is dat relevant dan?”
“Op zichzelf niet nee. Het ligt eraan hoe je ernaar kijkt. Je kunt denken; goh het regent. Alsof het al niet genoeg geregend heeft de laatste tijd. Je kunt ook denken; o jee, het regent en die kranten van Roy liggen nog buiten.”
“Die heeft u toch wel naar binnen gehaald, mag ik aannemen?”
“Ik niet nee. Waarom zou ik? Die kranten zijn niet voor mij.”
“Nee, maar ze zijn wel voor uw zoon Roy! Volgens mij spoort u niet.”
“‘Daar zou u zomaar gelijk in kunnen hebben, mevrouw. En nu we het toch over Roy hebben; hoe oud is hij eigenlijk?”
“Jezus! U weet toch wel hoe oud uw eigen zoon is?”
“Nou, het punt is: voor zover ik weet, heb ik geen zoon die Roy heet. Maar laat ik dat niet te hard zeggen want er kan zomaar een team van Spoorloos op je stoep staan met een Finse nazaat of zo. Of met een nazaat uit de Goelag-Archipel. Je weet het gewoon niet tegenwoordig.”
“Wat? Dus u gaat mij even rustig staan vertellen dat u geen zoon heeft die Roy heet?”
“Inderdaad. U bent snel van begrip. U leest zeker veel kranten? Overigens heb ik wel een hond. Maar die heet ook weer geen Roy en die zie ik trouwens nog geen kranten…”
Opgehangen.
De hond van mijn hoogbegaafde buurman oom Jort loopt mijn voortuin in. En tilt zijn poot op. Tegen de stapel kranten.
Daar worden die kranten niet beter van, zo te zien. Het is een landelijk roddel, c.q sensatieblad maar alle roddels en sensatie die erin stond, wordt nu wel weggespoeld door de regen.
Zou er dan toch nog een God bestaan…?
Nu weet ik waar ik mijn kranten kwijt kan. Haha zullen we allemaal dat nummer gaan bellen of ze nog ouwe kranten hebben?
Waarde Paco, mede absurdist sinds decennia, maar dat terzijde.
‘Papier hier!’ naar ik heb vernomen stond op een ‘ geeltje’ bij uw voordeurbel, maar dat heb ik van horen zeggen. U kent uw dorp en op de dijk waar de lokale pensionado’s roddelen over paling en kibbelen over kibbeling.
Sinds 1955 spaart de prof.dr.mr.ir. R. Leydecker van het O.I.L. al couranten maar niet DT want die vlekt zo als een zwarthemd in de 2e WO, u welbekend of…?
Kortom, maak een tijdelijke openbare seikplaats van de stapels te plaatsen naast de viskraam naar uw keuze.
Moet lukken toch?