
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
“Jee, je bent er al! Zit je al lang op me te wachten?” vraagt mijn date, die netjes op tijd het café binnenstapt.
“Nee hoor, nog geen vijf minuten,” lieg ik, “nét mijn eerste koffie op.”
Ik zit er al dik vier koffies lang. Ik wanhopige.
Die conversatie – in talloze varianten – voer ik vaak. Té vaak. Want ik kom altijd te vroeg. Maakt niet uit waar of in welke situatie: ik ben er steevast ruim vóór het moment suprème.
Zo ook nu weer: ik zit op de trap voor het kantoor van een klant te wachten. En deze blog op mijn foon te tikken. Je moet toch íéts doen, hè. Zo meteen moet ik hier, in dit troosteloze gebouw pitchen voor een nieuwe opdracht. Wat is dat nu helemaal, pitchen? Hoe dan ook, te laat ben ik in ieder geval niet voor deze nieuwerwetse business.
Je kunt je afvragen of dat altijd te vroeg komen een deugd is, of juist een zwakheid. Eén ding is zeker: de stress van het te laat komen heb ik niet. Want daar kan ik niet tegen. ‘Modieuze aankomstvertraging’ is niets voor mij. En eigenlijk is het best wel sneu. Ik las laatst dat het eeuwig (veel) te vroeg arriveren, enkel iets voor losers is. Die hebben kennelijk niks beters te doen dan die ene afspraak, die ene date, die ene opdracht. Die móét dan immers wel het glansrijke hoogtepunt van ‘s losers dag zijn?
En wat erger is: ik merk dat mijn vroegkom-stoornis met de jaren niet beter, maar juist steeds erger wordt. Zo heb ik bijvoorbeeld steeds minder vertrouwen in de navigatie-app op mijn mobiel; zul je zien dat er altijd wel een weg afgesloten is. Of een stoplicht kapot. Of mijn tank leeg. Of de brug open. Of dicht. En kan ik ter plaatse wel meteen een parkeerplek vinden? Vast niet. Misschien moet ik dan nog wel een roteind lopen. Beter maar wat eerder weg. Waarbij ‘wat’ relatief is en ik niet goed ben in inschatten.
Bij het OV gaat het evenzo: ik kan bijna altijd een trein (of twee) eerder pakken dan die ene die mij ‘op tijd’ van A naar B zou brengen. Maar ja, de betrouwbaarheid van de spoorwegen is ook niet meer wat ‘t geweest is. Dus daar houd ik ruim rekening mee. Logisch toch?
En vroeger stond ik ook altijd te vroeg bij school om de kinderen op te halen. Dat was best een zegen te noemen: veel leuke, eveneens te vroege moeders om mee te keuvelen. Daar houd je fijne – vanzelfsprekend platonische – vriendinnen aan over. Toen was te vroeg komen nog mooi.
Ik ben ook steeds te vroeg voor doktersafspraken. Dat is niet altijd voordelig, want tegenwoordig moet je vaak buiten wachten tot je tijd gekomen is. In de zomer geen punt, in de winter wat minder. Koukleumen is het lot van de vroegkomer die wacht op het passende tijdstip om zijn intrede te doen.
Tot voor kort leverde ik mijn freelance opdrachten ook altijd te vroeg in bij klanten, waardoor zij dachten dat ik geen flikker te doen had en alle tijd voor hun orders. Was ook zo, maar dat hoefden zij niet te weten. Dus plan ik nu sinds enige tijd mijn leveringen ‘kort voor krap’ en antwoord ik nooit meer direct op emails en aanvragen, want man-man-man wat heb ik veel te doen…
‘Je wacht maar even’ is sowieso een goed teken om af te geven in de huidige, ‘versnelde’ maatschappij. De zakelijk geslaagde mens staat immers altijd onder druk. Die heeft een supertof, intensief en bere-interessant leven en, wegens eigenhandig afgedwongen succes, altijd teveel opdrachten. Ik niet. Ik ben slechts de gedwongen rust zelve. Ik haal iedere deadline met gemak. Maar dat laat ik natuurlijk niet meer zien. Ben gekke Henkie niet.
Enfin. Ik dacht altijd: vroeg is goed, vroeg moet. Ik wil immers niet dat iemand op mij moet wachten. Daar heb ik zelf ook een hekel aan. Want je hebt ze in overvloed, die lui die chronisch een uur na de afgesproken tijd komen aankakken, omdat ze gewoon te lui zijn om op te schieten. Of om goed te plannen. En iedereen accepteert dat: ze staan erom bekend, dus ach, het zal. Ik kan daar boos om worden, want zij verdoen míjn tijd. Afspraak is afspraak. Deze sujetten (m/v/i/nvt) laten míj wachten zonder te vragen of ik daar wel tijd voor heb. Heb ik wel, maar dat hoeven zij niet te weten.
Maar nu vraag ik me steeds vaker af hoeveel levensminuten ik inmiddels verspild heb aan wachten tot het (mijn) tijd is. Ik vermoed weken? Ben ik juist degene die niet goed kan plannen en daarom door eigen toedoen zeeën van tijd kwijt is? En is dat dan daadwerkelijk verspilde tijd? Of heb ik die – al dan niet onbewust – toch nuttig besteed?
Nee. Heb ik niet. Als ik wacht, speel ik wat met mijn telefoon, kijk in het rond, wandel desnoods een onnodig rondje om ‘t (mij totaal onbekende) blok en doe alsof ik observeer of een afspraak in mijn overvolle agenda zet. Of ik zit in de auto en staar voor mij uit. Meer niet. Verspilling van kostbare tijd die wegvloeit uit mijn levenswateren. Ja, vroeger had ik inderdaad een zee, maar nu is tijd slechts nog een onbenullig beekje van loze momenten.
Dus eigenlijk doe ik niks anders dan zinloos wachten, puur omdat ik bang ben om te laat komen. Is dat ook FOMO? Of ben ik gewoon een onzekere, slecht plannende loser met te weinig omhanden?
Helaas biedt de markt nog steeds geen cursus ‘lekker chronisch te laat komen en lak aan alles en iedereen hebben’. Misschien een gat in de markt? Laat ik daarover maar eens opzichtig een notitie maken op mijn telefoon, terwijl ik hier op de betonnen trap zit te wachten op… ja, wat eigenlijk?
Ben zelf ook een chronische te vroeg komer en dan denk ik: He wat fijn heb nog zeeën van tijd.
Maar wat fijn dat je tenminste één opdracht hebt. Het begin is er.