
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Vrijdag is mijn stofzuigdag. Als ik er geen vaste dag voor heb, gebeurt het namelijk nooit. De overige dagen van de week hark ik doorgaans een beetje met de bezem door ‘t huis, maar voor het weekend heb ik het graag nét iets schoner. Iets minder kruimels onder de blote voeten.
Gisteren had ik een overijverige bui: ik besloot om de kinderkamers eens flink onder handen te nemen. Eigenlijk een no-go: ik mag daar absoluut niet komen. Hun kamers zijn hun heiligdommen, puber-asielen van het elitairste soort. Maar ach, een kniesoor die erop let als ze er niet zijn, toch? En het valt hen toch niet op als ik het eenmaal gedaan heb. Hoop ik. Uit alle macht.
Bij de eerste werkinspectie van hun kamers val ik bijna om van verbazing. Wát een rotzooi! En die hoeveelheid stof, man-man-man. Slierten en spinnenwebben in de hoeken aan het plafond. Óveral gebruikte zakdoekjes. Bij Simone overduidelijk een gevolg van haar make-up sessies en ‘duurzame’ snotneus. Bij Nick wil ik de oorzaak niet eens weten.
Ik zuig me een hernia. Onder de bedden, achter de kasten, onder bureaus, in lades en hoekjes. Ongelooflijk. Wát een smeerzooi. Hoe kunnen kinderen daar verblijven zonder ter plekke dood neer te vallen?
Nicks kamer valt nog enigszins mee, de verfrommelde papieren zakdoekjes even buiten beschouwing gelaten. Heel veel notities, stof, losse bladen, stof, computerspullen, stof, gebruikte steam-kaarten, stof, een paar dode spinnen en stinkwantsen. Oh, en nog wat stof. Valt mee.
Simone’s kamer is erger. De vloer is bezaaid met kleine propjes en gebruikte wattenstaafjes, (half)lege snoep- en chipszakjes, make-up kwastjes (van die hele kleine), ringetjes, elastiekjes en ander ondefinieerbaar spul. En ik weet zeker dat als ik ook maar één van die ‘items’ opzuig, de stront aan mijn knikker kleeft. Want dan mist ze het. Dus raap ik op, zuig en leg weer neer. Voor mijn gevoel tienduizend keer.
Na een eerdere opmerking van mij over haar ‘beleggingsstrategieën’ riep Simone ooit getergd: “Ja, en? Alles wat ik dubbel heb, gooi ik op de grond.” Maar helaas weet ík dus niet, wat dubbel is en wat echt weg kan. Dus ik blijf de voorzichtigheid zelve.
En dan ineens… flubbert er toch iets door de slang. Oei. Wat was dat? Was het belangrijk? Zou ze het missen? Ik krijg het meteen heet. Dit gaat een issue worden. Enerzijds een geluk dat ik het nog gemerkt heb. Anderzijds baal ik, want nu zit er niks anders op: de stofzuigerzak moet met spoed geopereerd worden.
Voorzichtig haal ik het overvolle ding uit de stofzuiger en leg hem op een uitgespreide krant. Het eerste stofwolkje ontsnapt. Heel behoedzaam knip ik een kruis in het midden van de zak. Een grijze massa – inclusief een wolk met joelende stofmijten – bulkt eruit. Met de schaar en een balpen trek ik voorzichtig de ingewanden uit elkaar en duw ze terzijde.
Ik doe mijn uiterste best om zo min mogelijk bloed stof te vergieten. Ergens heeft het wel iets sierlijks, iets gevoeligs, deze precaire chirurgische ingreep, ter redding van mijn ‘undercover schoonmakerschap’. Ik begin zelfs bijna te vermoeden dat ik mijn roeping heb gemist; ik had hersenchirurg moeten worden. Ik ben goed met delicate grijze massa’s!
Plots ontwaar ik het stuk ongeluk. Het is een roze, kleverig plakje van circa anderhalve vierkante centimeter. Met een pincet frunnik ik het uit de stofnesten, spoel het af en leg het te drogen. Dan herken ik het: dat roze flubberdingetje heb ik in haar Diamond Painting set gezien! Het dient voor reserve-pennentipjes, het puntje van de stift waarmee je de steentjes (‘diamonds’) oppakt en opplakt. Als de punt versleten is, steek je een nieuwe uit dat roze plakje (uit dit ding dus, foto 2). Ja, dát had ze 100% zeker gemist!
Maar jee, heb ik dáár nu al die moeite voor gedaan? Heb ik echt die hele zak doorgefrunnikt en uitgeplozen voor dát ding? Ik merk dat ik toch lichtelijk teleurgesteld ben. Ik had klaarblijkelijk op een meer ‘operatiewaardige’ vondst gehoopt.
Enfin. Mooi dat ik de zak niet ga hechten. Ik leg het flubbertje terug op de plek waar ik meen het opgezogen te hebben en breng alles in orde voor terugkomst van de kamerbewoners.
“Pap!! Wat heb je gedaan?”
“Niks.”
“Jawel, jij was in mijn kamer! Het is hier schoon! Té schoon!”
“Ik heb het raam open gezet. Dat ruik je waarschijnlijk. Minder stank.”
“Oh. Nou ja. Hopelijk mis ik straks niks. Maar blijf uit mijn kamer, ja?”
Nee. Want opereren is té leuk.