Tijdens mijn wandeling door de studentenwijk Schwabing van het door mij zo geliefde München gebeurt er iets merkwaardigs. In de Franz-Joseph-Straβe, exact ter hoogte van huisnummer 13, het voormalige woonhuis van Hans en Sophie Scholl, valt mijn oog op een meisje aan de overkant van de straat. Ze lijkt sprekend op Sophie. Dat wil zeggen, zoals ik de verzetsstrijdster ken van de boeken en de docu’s over haar die ik gelezen en gezien heb. Beeld ik mij dit in?
Lijkt ze wellicht niet op het in februari 1943 door de Gestapo gearresteerde meisje maar op de actrice Julia Jentsch, die in de uit 2005 stammende film Sophie Scholl – Die letzten Tage perfect gestalte gaf aan de titelheldin? Gevangen in een rare droomtoestand besluit ik het jonge meisje te volgen, een instinctief besluit: Ik wil weten wie ze is, wat ze doet, waarnaar ze op weg is.
Bij de kruising met de Leopoldstraβe neemt ze de bocht naar rechts, richting centrum. Ze is mooi, heeft een schoonheid aan haar manier van lopen hangen, die een oprechte persoonlijkheid doet vermoeden. Iets bedenkelijks staat geschreven in de paar fronsen op haar voorhoofd. Ze overpeinst iets: iets essentieels. Haar dromerigheid neemt mij voor haar in. Ik voel lichte verliefdheidsgevoelens opborrelen, weet echter niet of die bedoeld zijn voor Sophie Scholl, voor Julia Jentsch of voor de jonge vrouw die tien meter voor mij door de stad stiefelt. Het is allemaal nogal verwarrend, deze zomerdag is buitengewoon heet, misschien liep ik een zonnesteek op.
De jongedame gaat een bloemenwinkel binnen. Ik wacht buiten. Vijf minuten later is ze alweer terug. Ze heeft niets gekocht. Of toch? Ik ontwaar één enkele witte roos in haar linkerhand. Met kordate pas komt ze op mij toegelopen.
‘Bitte,’ zegt ze, ’für dich, Johan.’

Bron: Wikimedia | Gryffindor | Public Domain
’Danke’, antwoord ik, en ik neem de bloem in ontvangst, terwijl ik haar indringend probeer aan te kijken, opdat ik haar ‘geheim’ kan ontsluieren. Ze heeft zich echter al omgedraaid en loopt verder in de richting van de Geschwister-Scholl-Platz. Nadat ik bekomen ben van de korte, surreële ontmoeting, zet ik de achtervolging in, maar als ik bij de universiteit ben aangekomen is ze in geen velden of wegen meer te bekennen. Ik kijk minutieus om me heen: nergens een spoor van haar. Mogelijk is ze het universiteitsgebouw binnengegaan. Onbegonnen werk om haar daar te zoeken. Ik besluit de bloem neer te leggen op de plek waar ze wat mij betreft thuishoort: bij het stenen monument in de vorm van meerdere pamfletten, die samen een witte roos vormen. Zo moet het zijn en zo is het goed.
Later in de middag in de bus op weg naar mijn logeeradres even buiten het centrum kan ik mijn lach nauwelijks onderdrukken wanneer ik in een pezige zestiger, die ongelooflijk tekeergaat tegen zijn vrouw ‒ die goedmoedig alles over zich heen laat komen ‒ ‘Razende Roland’ herken: de beruchte nazirechter Roland Freisler, die onder andere bekend is vanwege het proces tegen de Scholls. De man moet een nog grotere schreeuwlelijk dan Goebbels zijn geweest.
Arschloch, denk ik, maar ik houd mijn mond. De vrouw wacht per slot van rekening niet de doodstraf. Was dat zo geweest, dan had ik zeker mijn mondje geroerd.
De ironie is dat zijn vrouw iets wegheeft van een Traudl Junge op leeftijd: de dame die zich als meisje van begin twintig ‒ toen ze een van de privésecretaresses van Adolf Hitler was ‒ bezighield met hele andere zaken dan Sophie Scholl.
Junge en Scholl: in die oorlogsjaren twee onverdorven meiden die nog helemaal aan het begin van hun leven stonden, met een leeftijd zo onschuldig als een witte roos. Die eerste zal zich jaren later, toen ze goed en wel besefte wat er allemaal in de kampen had plaatsgehad, achter haar oren hebben gekrabd: In hoeverre is een mens verantwoordelijk voor het niet weten? Het niet weten willen?
Meer verhalen lezen van Johan van Tilburg? Zijn jongste bundel is net uit: “Zijn mooiste verhalen”