
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Afgelopen weekend was ik even uit. Niet uit als in ‘uit’, maar uit als ‘in ‘t café’. Dit keer zonder Igor, dus met meer kans op aanspraak. En op een normaal gesprek met normale vrienden. Of met normale vrouwen. Mocht ik die ooit weten te vinden.
In mijn stamkroeg is het doorgaans veilig. Het vóélt in ieder geval veilig. Voor mij. Mijn platonische vriendinnen willen daar niet gezien worden en de vrouwen die er wel komen, vallen niet in een van mijn teaming-up categorieën. Of beter gezegd: ik val niet in de hunne. Ze zijn óf van het soort “vrouwelijke André Hazes Senior” (met behaarde bovenlip en bierpul), óf van het type “vrouwelijke André Hazes Junior” (blonde, speels getatoeëerde snollebollekes met leeggezogen hoofden).
En zo sta ik dus in alle rust met Leon – laat ik mijn maat maar even zo noemen – aan de bar een Radler te hijsen. We bepraten zijn laatste zeges op het vrouwenlegioen. Mijne zijn niet bespreekbaar, om de simpele reden dat er in de meest recente geschiedenis geen spontane invasies van mijn kant hebben plaatsgevonden en er dus ook geen veroveringen waren.
Maar dan wil het lot dat er plots een wat smoezelige, middelbare vrouw naast me komt staan. Een onbekende vrouw! Ik werp een steelse blik. Ze is niet echt knap, maar ook zeker niet foeilelijk. Kortpittig peper-en-zout-kapsel, lichte onderkin, hier en daar een snorhaar (á là A.H.Sr.) en een tattoo die achter haar oor langs, naar haar hals druipt (dat is dan weer meer A.H.Jr.). Ik kijk weer naar Leon, die niets interessants ziet.
Over mijn schouder gluur ik nog eens een tel naar haar. Ze ziet het. Meteen denk ik in shock: ‘Niet kijken idioot! Vooral niet kijken! Niet jouw categorie! Niet! Kijken!’ Want stel je voor dat zo’n vrouwmens zomaar ineens iets tegen mij wil gaan zeggen. Of nog erger: dat ze denkt dat ik iets van háár wil. Te laat. Ze tikt mij reeds op de schouder.
“Héé, dat ik uitgerekend jóú hier tegenkom! Wat toevallig! Wat leuk!” kakelt ze. Het klinkt nogal overdreven kak. Nu kijk ik haar ongewild ten volle in de ogen. Hopelijk verraadt mijn blik mijn afgrijzen niet. Ik ben namelijk even van mijn stuk gebracht.
Hoezo “toevallig”?
Hoezo “leuk”?
Hoezo “hier”?
Kent zij mij? Zo ja, waarvan?
Zal toch niet dat zij weet wie ik ben?
En dat ik ook nog eens totáál niet weet wie zij is?
Ik voel me vreselijk ongemakkelijk en breek mijn hoofd over waar ze mij van zou kunnen kennen.
En dan floept het ook al uit mij: “Hai, hallo… ja, echt wel toevallig, ja… Maar vertel eens, waar zagen wij elkaar dan ook alweer voor het laatst?”
Heel even ben ik trots op mijzelf. Ik heb immers niet toegegeven dat ik haar niet (her)ken, maar slechts dat ik niet meer weet, wanneer we elkaar voor het laatst gezien hebben. En dat kan de beste vriend gebeuren, nietwaar? Heb ik mijzelf daar mooi even uitgeluld…
“Oh joh, be cool, wij kennen mekaor helemaols nie!” giebelt ze, nu ineens met een behoorlijk achterbuurt-accent. Nu ben ik helemáál van mijn apropos. “Nèh joh, da’s mijn lievelingsopeningszin voor mannen die denken dat ze interessant zijn. Daar hebben ze nooit van terug, want ik ben ze voor. Dan zijn ze altijd eerst vijf minuten aan ‘t denken waar ze mij nou in gódsnaam van kennen. En die rust… die is goud waard, snappie?”
Ik snap hem. Helaas. Blijkbaar denkt ze zelfs dat ik mijzelf wel interessant acht. En dat ik haar aan zou spreken. Hoe fout kan ze het hebben.
“En nu?” waag ik te vragen. “Die vijf minuten rust zijn inmiddels wel om.”
“Jap. Dat zijn ze. En daarom kijk jij nou gewoon weer naar je pilsje en ik naar buiten. Deal?” Ze plant haar eveneens getatoeëerde onderarm (een anker, mijn hemel!) op de toog om de aandacht van Theo de barman te krijgen.
“Oké,” murmel ik bedremmeld. Zo had ik mij deze interactie met een vrouwelijk wezen van enigszins onbestemde seksualiteit in mijn veilige (!) kroeg niet voorgesteld.
“Joe! Hiero!” roept ze Theo toe. “Twee pilskes, ja?”
En op mijn – kennelijk – verbouwereerde blik: “Twéé, ja! Want mijn meissie komt zo, snappie knul?”
Ja, ik snap hem. Alwéér. Ik ben zo slim. Het ontbreekt er nog maar aan dat ze niet vraagt of ik nog een Buckler wil.
En dan merk ik pas hoe Leon zowat onder de toog ligt van het lachen. Hij hikt ervan. “Goud, Denis, goud! Versieren 2.0, wat jij, expert der passiviteit!”
Wat ik? Ik wil alleen nog maar naar huis! Naar mijn veilige grot. Zonder potige vrouwen. En ook zonder andere bijdehante mannen en maten. Genoeg kroeg. Over en uit.