
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Laatst sprak ik Mona weer even. Je weet wel, mijn leuke, wijze, eeuwig jong gebleven 80+ schuintegenoverbuurvrouwtje. Over haar pas gesnoeide tuinheg heen kwamen we weer eens aan de klets over leeftijd, ouderdom en ‘de jeugd van tegenwoordig’. Ons favoriete onderwerp…
“Kopje thee d’rbij?” vraagt Mona meteen. Maar ik weet nog hoe dat de vorige keer ging, dus ik zeg dat ik “over-de-heg-kletsen” ook wel een keer leuk vind. Mona heeft veel wijsheden in petto als het gaat om ‘ouder worden’ en ‘oud zijn’. En bij elk gesprek voel ik mij meer en meer verbonden met haar generatie, in plaats van met “de jeugd”, waartoe ik mijzelf altijd rekende. Maar nu, op mijn prille 46e, lijkt die tijd van jeugdigheid passé. Ik merk, en dat is een rare gewaarwording, ineens dat de jaren vorderen. Dat ik het midden van mijn leven overschreden heb.
Vroeger, toen ik nog een jonge hond was, kon ik bijvoorbeeld probleemloos de hele nacht doorhalen. Feesten als beesten tot aan het ochtendgloren. Wat later kon dat niet meer, want tja, kinderen en werk en vroeg op en meer van dat soort zaken. En nu, eenmaal gescheiden en met zelfstandige kinderen, zou ik het party-leven theoretisch weer prima kunnen oppikken, maar zodra de tijd richting middernacht gaat, heb ik het wel weer gezien. Dan ben ik hondsmoe en wil ik enkel nog maar slapen. En áls het toch een keertje ‘lekker laat’ wordt, moet ik daarna minstens twee dagen bijkomen. Met oogwallen, hoofdpijn en een zere rug. Ik realiseer me terdege: oud.
“Haha,” lacht Mona mij uit, “die realisatiefase ben ik al láng voorbij, jongeman! Ik ken ‘m maar al te goed. Maar ja, als je het mentaal nog niet kunt bevatten dat je een bepaalde leeftijd bereikt hebt, dan heb je eerder last van een ontwikkelingsachterstand. Da’s nog véél erger dan die ouderdom!” Daar heeft ze een punt.
Mona ratelt voort. “Als je twintig bent, spring je vol elan supersoepeltjes over zo’n hek.” Ze legt haar rimpelige handen op haar afgebladderde tuinhekje. “Als je veertig bent, dénk je dat je nog best soepeltjes over dat hekje zou kunnen springen, maar eigenlijk ben je gewoon beter geworden in het verdoezelen van het feit dat je achterwerk steeds aan het hek blijft hangen.” Ik visualiseer en grinnik. “En als je zestigplus bent,” vervolgt ze, “ga je eerst eens kijken of je niet ergens om dat stomme hek heen kunt lopen. Of dat ie misschien gewoon open kan. Dan ben je klaar met moeilijk doen.” Ik snap wat ze bedoelt, maar ik voel me nog niet 65+. Ik vrees dat ik nog in die hekhangfase zit.
“En verder,” preekt Mona, “ben je maar zo oud als je jezelf voelt, ook al kraakt het hier en daar wel eens. Ik voel mij nog steeds een veertiger hoor!” Ze knipoogt schalks naar me. “Ach jongen toch… Oud worden is altijd nog beter dan jong sterven, hè! Maar: oud zíjn en je oud vóélen zijn twee heel verschillende dingen, als je begrijpt wat ik bedoel… Als je overal pijntjes hebt en van alles begint te vergeten, dan is er geen lol meer aan. Maar er zijn nog steeds mannen die mij ‘meisje’ noemen! Heel soms vind ik dat geinig. Maar meestal niet. Dan krijgen ze mijn noeste meisjesvuist vol op hun falie.”
Ik glimlach. Opnieuw zie ik het helemaal voor me.
“Maar het is af en toe toch wel confronterend,” peins ik. “Zoals laatst op mijn werk. Toen had ik het met een jonge collega over een song van David Bowie. Dan staat daar zo’n broekie van krap twintig dom te koekeloeren en vraagt: “David wie?!” Nou, dán voel je je oud. Maar als je naar het songfestival kijkt, zakt je toch alle moed in de schoenen? Wat een meuk! Ik weet nog niet eens of ik zaterdag ga kijken, of ik mijzelf dat aandoe. Ik vind al die covers die ze uitgraven en verkrachten ook echt vreselijk. Getuigt alleen maar van het feit dat de jongere generaties niet meer creatief genoeg zijn om zelf nog iets te bedenken. Oud ben je blijkbaar als het luisteren naar een bladblazer meer voldoening geeft dan het onmuzikale gedreun van tegenwoordig.”
“Jep, ik hoor het al,” grinnikt Mona, “welkom bij de club! Jij bent nu ook officieel oud. Maar: je hebt dan nog lang niet het recht om te gaan zeuren. Nee, ook niet over muziek. Ik heb een pesthekel aan die over alles zeikende oudjes. Daar wil je toch niet bij horen? En al helemáál niet bij die chronische doodskistontduikers, die steeds voordringen bij de bakker. Vreselijk, die lui!”
Ik moet lachen om Mona’s treffende vertaling van “coffin dodgers”, een ander woord voor hoogbejaarden dat ik zelf nog maar pas voor het eerst gehoord heb.
Aan de andere kant heeft Mona ook wel weer gelijk: oud(er) worden heeft ook best positieve kanten. Ik merk bijvoorbeeld dat ik het leven steeds beter begrijp. Dat ik nu wéét waarom iets gebeurt of waarom ik bepaalde gevoelens heb. Klinkt oud, ja. Is het vast ook. Maar je beslissingen en je vermogen om problemen vroegtijdig te herkennen, worden absoluut beter naarmate de jaren vorderen. En die hele jonge meisjes van een jaar of twintig, die hoef ik eigenlijk ook niet meer. Die zouden mijn dochters kunnen zijn. Nee, dan nog liever Mona. Maar áls ik die jonge deernen zou willen, zou ik ze nog wél kunnen krijgen. Denk ik. Want ik ben op mijn leeftijd een redelijk emotioneel en financieel stabiel geworden; dat schijnt aantrekkelijk te zijn. En ik ben nog steeds de lelijkste niet, dus laat mij?
“Ik word vast ooit nog wel een keer weer verliefd, hoor. Op mijn oude dag…” mijmer ik hardop. “En dromen mag je zelfs op je tachtigste nog, nietwaar, meisje?” grap ik over het inmiddels voor mij geopende tuinhekje.
“Zolang JIJ me maar meisje blijft noemen, ja!” jubelt Mona. “Kom op, joh. Toch maar een kopje thee d’rbij?” Gretig knikkend loop ik met haar mee naar binnen. Mona is een leuk meisje.