Doorgaans heb ik weinig jolijt in een supermarkt.
Wat mij betreft is een bezoek aan de grootgrutter een noodzakelijk kwaad. Het is er mij te druk, te groots en te luidruchtig.
Bloedchagrijnig probeer ik elke zaterdagmorgen om 8 uur de hele lijst van de weekboodschappen in mijn karretje te smijten.
Gelukkig heeft mijn supermarkt sinds kort zo’n zelfscan-systeem, waardoor mij de wachtrij bij de kassa bespaard blijft. Dat scheelt. Maar toch vind ik een supermarkt nog steeds stom.
En heel af en toe niet.
Als ik op zaterdagmorgen de winkel in ren, staat het meestal al halfvol met mensen die net wakker zijn. De zombies hebben van die slippers aan hun voeten en meestal lopen ze in een slobberig joggingpak. Ze schuifelen bijna allemaal naar het koffieapparaat en daarna schalks richting de schappen waar de blikken bier op hun wachten.
En ik huppel daar met een nors gezicht tussen. Net zoals afgelopen zaterdag.
Alleen ging ik níét naar de schappen vol drank.
Ik moest kaas hebben.

Afbeelding van Alexey Klen via Pixabay
De kaas ligt – zoals bij iedere supermarkt – in een koelkast. Met van die doorzichtige ruiten. Zodat je eerst kunt kijken welke kaas je wilt, voordat je de deur open trekt.
Precies voor het deurtje waarachter mijn kaas lag, stond een kerel te bellen. Sloffen om zijn eeltvoeten, een korte broek vol vlekken en een iets te strak shirt om zijn bierbuik geplooid. Vriendelijk vroeg ik of ik er even bij mocht. Ik moest immers precies daar zijn waar hij luidkeels in zijn telefoon stond te schreeuwen.
“Ik sta hier,” was het enige dat hij zei.
“Dat zie ik meneer, en daarom vraag ik vriendelijk aan u om mij er even bij te laten, zodat ik een stuk kaas kan pakken. U staat er precies voor.” Ik zei het netjes.
“Je ziet toch dat ik hier sta te bellen?” riep de man nu, iets minder vriendelijk.
“Ik hoor het vooral. Maar u gaat niet opzij?”
Ook ik reageerde geagiteerd.
“Wat denk je zelf?” vroeg de man, retorisch.
Ik was uit het lood geslagen. Wát een hork!
Toen zag ik precies de kaas die ik wilde kopen in zijn karretje liggen.
Pardoes greep ik de homp uit zijn kar, scande de barcode en gooide het stuk kaas in mijn boodschappentas.
De man keek mij met grote ogen aan.

Fotobron: Dewi9 / Pixabay.com
“Das’ míjn kaas. Waar is ‘ie?” vroeg hij.
“Hij ligt hier,” zei ik, en ik wees ostentatief naar mijn tasje.
“Geef terug,” riep de man, en hij zette zijn telefoon uit.
“Wat denk je zelf?” vroeg ik, retorisch.
Ik gaf de man cynisch een vriendelijk knikje en liep rustig naar de schappen waar het brood ligt.
De man begon stomverbaasd in zijn telefoon te gillen.
Hij had klaarblijkelijk geen idee dat hij al opgehangen had.
De tosti’s smaakten die middag extra goed.
Dit is niet echt een zin: “Wat mij betreft is een bezoek de een grootgrutter een noodzakelijk kwaad.” (Staat ook op Facebook)
Aangepast. Dank je wel!