De aarde dampte haar geuren over de akkers en weilanden, de peren- en kersengaarden. De zon ontwaakte met een langgerekte geeuw van beheerst verlangen. Hinkelende meisjes in de straat wisten ons terug te katapulteren naar de jaren vijftig van de vorige eeuw. Die onbezorgde decade toen de bloedvlekken op de kragen van de teruggekeerde soldaten van een decennium daarvoor beetje bij beetje vervaagden in de hoofden van hun gaden en mama’s. Bijen zoemden, vlinders fladderden, maagden kirden, jongens teaseden en luchtballonnen dreven in veelkleurige luister door het hemelgewelf. Een dag uit een sprookje dat nog geschreven moest worden.
Bij het ontwaken was ik niet in staat te bevroeden wat mij die dag te wachten stond. Nog ontwaarde ik geen goud in de muil van ’t ochtendkrieken. ’t Was koper wat er blonk. En rood. De tekst op de flyer die ik tijdens het ontbijt in mijn bus vond, was omkaderd met sierlijke, rode reuzenaccolades. Een aankondiging in ’t Engels. Er zou een toneelstuk plaatshebben in het openluchttheater even buiten de stad. Een opvoering van een Engelse klassieker, A Midsummer Night’s Dream, door een, begreep ik uit de tekst, rondreizend theatergezelschap. Even later las ik in het uitgaanskatern van mijn ochtendblad dat het een internationaal gezelschap betrof, men zou het stuk in het Engels opvoeren. Aanvang 20.00 uur. Daar ik die avond nog niets in de planning had staan, besloot ik erheen te gaan. Alleen, Shakespeare is een pief die je het beste in je eentje digesteert.
Het werk van de Engelse toneelschrijver was mij niet vreemd. Sinds jaar en dag kon het gros van zijn toneelstukken mijn goedkeuring wegdragen. Ik had ooit één keer eerder een opvoering van een van zijn stukken mogen bijwonen. Op een bijzondere plek, in het Royal Shakespeare Theatre in Stratford-upon-Avon, aan de oever van de Avon op een steenworp afstand van de Holy Trinity Church, waar the Bard al ruim vierhonderd jaar begraven ligt. Aanvankelijk in zijn uppie, sinds 1623 naast zijn vrouw Anne. Good friend for Jesusʼ sake forbeare, / To digg the dust encloased heare. / Bleste be the man that spares thes stones, / And cursed be he that moves my bones.
Op mijn sportieve rijwiel zoefde ik later die dag, de eenentwintigste juni, de zoele zomeravond tegemoet. Ik had zin in de hernieuwde live-kennismaking met het werk van de bekendste schrijver uit de mensheidsgeschiedenis, de meest witty van allemaal, en was nieuwsgierig naar de aanpak van de theatermakers: Zouden ze dicht bij het origineel blijven of het werk transformeren tot iets totaal nieuws, moderns? Gezien de klassieke vormgeving van hun flyer, met sierlijke krulletters, gokte ik op het eerste.
Om iets voor half acht ketende ik mijn fiets aan een iel boompje bezijden de plek die voor fietsenstalling moest doorgaan. Het theater was mooi gelegen aan de rand van de bossen iets ten oosten van de stad. Ik had besloten ruim op tijd aan te fietsen daar ik uit het krantenartikel had vernomen dat men aan voorverkoop niet deed, kaartjes werden van de hand gedaan volgens het wie het eerst komt, het eerst maalt-principe. Bij een vent die eruitzag alsof hij weleens een van de handwerklieden in het stuk ‒ ik dacht daarbij aan het personage Quince, de timmerman ‒ voor zijn rekening zou kunnen gaan nemen, kocht ik een ticket en nam iets links van het midden plaats op de eerste rij van de nog vrijwel lege tribune. Daar had ik perfect zicht op het podium, dat door de decorbouwers was omgetoverd tot een antiek Athene. Middels enkele decorstukken in de vorm van tempels en zuidelijke vegetatie had men de illusie van de Griekse oudheid gecreëerd, Athene en haar omliggende bossen, waarin Shakespeare zijn stuk had laten afspelen. Na enkele minuten kreeg ik ter linkerzijde gezelschap van een dame van voor in de zestig, die zich voor de gelegenheid behoorlijk had opgedirkt. Rechts naast mij nam ongeveer terzelfder tijd een jong stelletje plaats, waarvan de jongedame zich aan mij voorstelde met Rosa. Ze droeg een vlot, blauw-roze zomerjurkje, daaronder witte sneakers. Ze rook naar lentebloesems. Hoe haar vriend heette staat me niet meer bij, maar het is goed mogelijk dat we ons niet aan elkaar hebben voorgesteld.
Het zal niet veel later dan vijf over acht zijn geweest, toen de Quince van de ticketverkoop begon aan een inleidend praatje over het gezelschap en het stuk, waarna hij de bühne vrijmaakte voor zijn collega’s. Die ochtend had ik gelezen dat er naast Angelsaksen ook acteurs en actrices uit Denemarken, Estland, Duitsland, Tsjechië en nog enkele andere Europese landen deel uitmaakten van de compagnie, de presentator was nochtans ontegenzeglijk een Brit, diens accent was meer Brits dan alle Madness-clips van begin jaren tachtig bij elkaar; meer Brits dan The Young Ones die verdwaald zijn in een Fawlty Towers-aflevering.
Nadat het stuk zijn aanvang had genomen, mocht ik tot mijn tevredenheid constateren dat men dicht bij de originele tekst van Shakespeare was gebleven. De ‘thees’ en ‘thous’ waren niet van de lucht, en voor wat betreft de uitdossingen waande ik mij in het Londense Globe Theatre van eeuwen terug ‒ al had en heb ik geen actieve herinneringen aan een vorig leven in het elizabethaanse Engeland. Theseus oogde in zijn karmozijnrode mantel als een eerbiedwekkende hertog van Athene en Hippolyta in haar doorschijnende, goud-zilveren robe met gouden tiara als een majestueuze koningin van de amazones. Hoewel mijn Engels allerminst perfect is, kon ik de draad aardig volgen: de liefdesperikelen die zich aan het ontvouwen waren tussen de jongemannen Lysander en Demetrius en de jongedames Hermia en Helena. Tot en met het einde van het eerste bedrijf dan toch. Bij de aanvangsscène van het tweede bedrijf betraden twee acteurs de bühne, en mijn hart stond stil: Love at first appearance.
Het was niet de fee, die gespeeld werd door een rank, blond meisje, die mijn aandacht trok, maar het personage van Puck. Deze schavuit werd tot mijn verbazing niet vertolkt door een manspersoon, neen, een meisje had zich in het kloffie van het schelmse karakter gehesen. Reeds bij de eerste woorden die ze sprak ‒ ‘How now, spirit! whither wonder you?’ ‒ was ik volledig in de ban van deze actrice, die zo mooi was als een door maneschijn verlicht ruïnelandschap op de Peloponnesos. In tegenstelling tot de overblijfselen van de Griekse oudheid, telde dit meisje geen duizenden jaren, hooguit twintig, tweeëntwintig lentes gaf ik haar. Een olijk sproetenkoppie werd omkaderd door een bruine pony tot net boven de ogen. Op haar hoofd prijkte een olijfgroene muts, een kleur die terugkwam in haar maillot en die een verbond was aangegaan met haar bruine laarzen en de rest van haar plunje, dat ook uit bruintinten bestond. Ofschoon het meisje klein van stuk was, was het ontegenzeglijk zij, en zij alleen, die heerste op het podium. Moeiteloos wist zij de fee, en even later Oberon, koning der feeën, met de weinige tekst die ze had van het podium te blazen, waarbij ik een Scandinavisch of Baltisch accent meende te bespeuren. Zoals Obelix ooit in een ketel met toverdrank was gevallen, moest zij ooit in een ketel met charisma zijn geduikeld. Het vuur in haar diepbruine ogen, op de momenten dat ze haar teksten declameerde, had een magnetische werking op mij. Beetje bij beetje vervaagde alles om mij heen totdat alleen die twee kijkers waren overgebleven. Tijdens de slotscène van het tweede bedrijf tuurde ze over mijn hoofd het publiek in, waarbij ik zowaar even het gevoel had dat ze haar woorden tot mij persoonlijk sprak: When thou wak’st let love forbid / Sleep his seat on thy eyelid.
Van de bedrijven drie tot en met vijf kreeg ik niet veel meer mee. Als een televisiedrama zonder geluid, omdat de luidsprekers van je tv het hebben begeven, dansten de toneelpersonages voor mijn ogen. Het verhaal van het stuk was mij bekend, ik had de originele tekst van de Engelse toneelschrijver meermaals gelezen, die avond vonden slechts flarden ervan de weg naar mijn brein. En dan met name die, die door de Puck-actrice werden gesproken. Ergens in het hart van het derde bedrijf, de schemering had haar zegen reeds aan de aarde geschonken, keek ze mij een kort moment strak in de ogen aan, juist voordat ze haar declamatie richting Oberon afsloot met de woorden: When in that moment, so it came to pass / Titania wak’d, and straightway lov’d an ass. Had ze door dat ik als een dwaas, als een ezel, aan het vallen was voor haar, een volstrekte vreemde, een meisje dat spoedig weer uit mijn provincie, uit mijn land, uit mijn leven verdwenen zou zijn? Mijn dromerige blik, die constant op haar gericht was, ook wanneer ze niet het woord had, moest haar zeker zijn opgevallen.
Ruim vierhonderd jaar terug ‒ het toneelwerk wordt gedateerd rond het jaar 1595 ‒ had Shakespeare aan Puck de eer gegeven het stuk af te sluiten. Helemaal aan het slot van het vijfde bedrijf, nadat alle andere acteurs van het toneel verdwenen waren, sprak ‘mijn Puck’ de woorden die zoveel van haar voorgangers in de jaren, decennia en eeuwen daarvoor reeds hadden gedeclameerd:
If we shadows have offended,
Think but this, and all is mended,
That you have but slumb’red here
While these visions did appear.
And this weak and idle theme,
No more yielding but a dream,
Een droom? Niets meer dan een droom? Was ik verliefd geworden op een chimère en zou ik me de volgende ochtend niets meer van deze avond kunnen herinneren?
Het slotapplaus leek vijf uur in beslag te nemen, in werkelijkheid zal het zeker een minuut of zeven hebben aangehouden, waarbij het gezelschap tot twee keer toe terug het podium opkwam om zich te laven aan de lofbetuigingen, die maar niet leken te willen versterven. En telkenmale stond Puck loodrecht tegenover mij, slechts één blik, één luchtbrug van verlangen van mij verwijderd. Ik maakte mezelf wijs dat dit geen toeval was. Toen ze op het punt stond om samen met haar collega’s definitief het podium te verlaten, vond mijn blik eindelijk de hare. Snel wierp ik haar een handkus toe, die tot mijn schrik en vreugd beantwoord werd met een schalkse glimlach en een summiere knipoog. Ik dacht bij die gelegenheid een lichte hoofdbeweging bij haar te bespeuren. Een die als een invitatie gezien kon worden om achter de coulissen een en ander ‒ haar fenomenale acteerprestaties en wie weet wat nog allemaal meer ‒ te evalueren.
Ik had wel oren naar zulks, maar het lot was mij niet gunstig gezind. Juist voordat ik mij wilde verheffen, teneinde naar mijn droomprinses op zoek te gaan, werd ik aangeklampt door mijn linkerbuurvrouw, die in geuren en kleuren uit de doeken begon te doen waarom ze toch zo onder de indruk was van het stuk. Het mens bleef maar oreren! Mijn uitstekende opvoeding wist te verhoeden dat ik me botweg van haar wegdraaide om me van mijn liefdestaak te gaan kwijten. Na een minuut of tien kon ik me eindelijk van haar losweken, sprintend spoedde ik mij naar de parkeerplaats, maar het pleit was reeds beslecht: Het opwaaiende stof van de optrekkende acteursbus, die in de duisternis verdween, was het laatste beeld dat ik van die avond op mijn netvlies kreeg. Door de stofwolken dacht ik Puck op de achterbank te bespeuren, naast de actrice die het personage van Helena tot leven had gebracht, maar het kan goed zijn dat mijn fantasie dat later voor mij heeft ingevuld.
Overmorgen (zondag) volgt: Midzomernachtdroom, Deel 2