
Fotobron: Wikimedia / Vera de Kok | CC BY 4.0
Het is een taal, een manier van door het leven laveren, die niet kwetst, niet schrijnt. Het is de melancholie die nog juist draaglijk is, verlicht door de relativeringen waarvan zijn persoonlijkheid en oeuvre doordrenkt zijn. Een man loopt door Antwerpen, Amsterdam, Sint-Petersburg wellicht. Hij is een groot schrijver, ofschoon niemand hem herkent, immers: een groot schrijver is onzichtbaar, vergaat in de massa waarmee hij omcirkeld is.
De man schept een oeuvre zoals hij des ochtends zijn tanden poetst. Met een mateloze routine, alsof zijn blazertje drie mouwen heeft. Niet de gemakzuchtigheid maar de souplesse van de intuïtie voert hier de boventoon.
Iedere schrijver zwoegt, zo ook hij, toch laat hij het voorkomen alsof zijn woorden als vanzelf zijn komen aanwaaien tijdens een louterende strandwandeling in oktober.
Oktober is zijn maand niet meer. Maar in mij leeft een eeuwige mei, wanneer ik aan hem denk.