
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
“Pap, wanneer gaan wij nou eens barbecueën? Wij willen barbecueën!”
De gevreesde vraag die je wist dat ging komen. Althans, bij dit weer.
Vooral het woordje ‘wij’ stoort mij. Dat getuigt van voorafgaand overleg en gecoördineerde eensgezindheid.
“Moet dat echt?”
“Ja.”
“Oké. Morgen.”
Ik ben weliswaar een man, maar ik heb een pesthekel aan koken op kolen. Dat druist tegen al mijn gezonde, geciviliseerde mensenverstand in. Waarom zou je nog op vuur koken als je het ook op een inductieplaat kunt doen? Zo lang er nog geen sprake van een blackout is, zie ik er de lol absoluut niet van in. Überhaupt, vuurtjes stoken als alles om je heen kurkdroog is… Totaal onverantwoord. Hoe breng ik hen weer van het gewéldige idee van buiten barbeknoeien af?
Aan de andere kant, als we straks in de Belgische negorij gaan kamperen, is een beetje oefening qua ‘buitenkoken’ misschien wel handig. Daarnaast: de kinderen willen bbq-en en kinders wil is wet. En mijn kinderen zijn ware drill-instructors als ze zich iets in hun hoofd gehaald hebben. Zeg dan maar eens nee, als echte man.
Daarom besluit ik ter voorbereiding eerst maar eens een intensieve assessment te doen van het grillgereedschap dat ik nog bezit. Dat is niet veel. Een verbogen vork, zo’n vleesknijptang uit de vorige eeuw en een zwaar verroest grillrooster. Aangezien ik geen bbq meer heb (op wonderbaarlijke wijze bij ex op het balkon beland), graaf ik een gat in de tuin. Ik leg er stenen omheen en voilà, een perfecte vuurplaats. Het rooster en de vork maak ik schoon met een staalborstel. Bij de bouwmarkt koop ik de overige benodigdheden: nieuw kookgerei, aanmaakblokjes, houtskool en wat hout (mixen is beter, zeggen ze).
Dan volgt de dag van de eigenlijke uitdaging. Wie of wat gaan we verbranden vanavond? Simone wil vegetarisch, Nick wil worstvormig dood vlees. Ik wil liever niks, maar alles voor de gezelligheid.
Vega burgers en gekruide courgettestukken voor het meisje.
Rundersaucijzen en gegrilde paprika voor het jongetje.
Gemarineerde koteletten en geblakerde maiskolven voor papaatje.
Stokbrood voor allen.
Vuur maken met aanmaakwol is een eitje. Vuur brandende houden is een kunst. Ik flikker de kolen erop. Vuur uit. De wespen vreten onderwijl het nog rauwe vlees op. Ik blaas in het vuur. Hoestbui door de rondvliegende asdeeltjes. Maar: vuur weer aan. Ik haal een biertje. Vuur weer uit. Nick pookt in de kolen, Simone krijgt een stukje op haar arm.
Krijsen. Dikke blaar. Vuur uit.
Dan maar wat aanmaakspul erop. Steekvlam. Mijn klapstoeltje klapt onverwachts in, mijn voet schiet uit, een brandend kooltje vliegt in mijn buxusstruik. Dan is het vuur ineens niet meer hier, maar daar. Weg struik. Inclusief gegrilde mini-worstjes, oftewel buxusrupsen. Weer een probleem minder.
Het pizzadeeg-stokbrood om de zelfgemaakt spiesen blijft rauw, de spiesen zelf zijn al snel verkoold. De vega burgers zijn niet te vreten (smaken bitter na verkoling), de worsten van buiten pikzwart en van binnen paproze. Het groenteresultaat is niet nader te beschrijven. Maar hoezee: mijn koteletten en maiskolven zijn prima te nassen, ondanks het lichte aanmaakhoutaroma.
“Voor jezelf zorg jij altijd nog ‘t best, hè pap?” knauwt Nick, jaloers op mijn bord blikkend.
“Tuurlijk. Je moet toch wat om in vorm te blijven, als vader van zulke kinderen.”
“Grappig. Barbecueën met jou is niet gezond voor ons.”
“We moeten gewoon nog wat oefenen. Morgen weer bbq-en. Dan voor gevorderden.”
“Echt niet. Never again!”
Missie geslaagd.