
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Als amper modaal verdienende Nederlander droom je wel eens over rijk zijn. Zoveel geld hebben dat je je nooit meer zorgen hoeft te maken over dat laatste stukje maand, waarin zowel de koelkast als je bankrekening leeg zijn. Als zzp’er is de kans dat je ooit enigszins rijk wordt, verrekte klein. En als je dan ook nog tot het schrijvende voetvolk behoort, weet je het zeker: “Gij zult eeuwig blijven sappelen!”
Het is een beetje als “de putjesschepper en de koning” (tegenwoordig enkel te vinden onder de naam koningenbal), een politiek incorrect spel dat wij vroeger op de basisschool speelden. “Het volk” tekende met stoepkrijt cirkels op het schoolplein. Helemaal bovenaan was de (gouden) cirkel van de koning en onderaan die van de putjesschepper. Door het slinks gooien van een bal kwam er beweging in het volk. Het doel: de koning afzetten. Alleen dan kon het volk enigszins opklimmen. Wat een volleerd loser als mij natuurlijk nooit lukte; ik bleef altijd eeuwig in die achterste, laagste cirkel hangen. Net als nu. Maar mijn moeder zei vroeger al: “Die jongen wordt hooguit putjesschepper op zee!” (een verbastering van stratenmaker op zee). Oftewel: van hem zal nooit iets terecht komen. Ze heeft gelijk gekregen.
Maar hoe is het eigenlijk om écht rijk te zijn? Hoe voelt dat? In Nederland schijnt ca. 3% van de huishoudens (ca. 330.000) meer dan een miljoen te bezitten (de waarde van de eerste woning niet meegeteld). Wat mij opviel: de geïnterviewden deelden allemaal eenzelfde euforisch gevoel van, jawel, onafhankelijkheid! Met een flinke duit op zak kan de rest van de wereld je blijkbaar aan je reet roesten. En: met onafhankelijkheid kun je wederom een betere persoon zijn. Dan hoef je namelijk niet meer iemand te zijn die anderen benijdt en kun je zelfs aan liefdadigheid en filantropische activiteiten gaan denken. Het gevoel van ‘een goed mens zijn’ kun je dan immers kopen.
Enfin. Dat gevoel leek mij wel wat. Daarom luisterde ik laatst, vol goede hoop, naar een podcast over het reilen en zeilen van miljonairs. Vervolgens vroeg ik me af of ik me als vermogende wel op mijn gemak zou voelen. Want de een scheurde, samen met zijn chauffeur, rond in een Maybach (dat is een auto) van 250.000 euro. Ik in een ouwe Volvo. De ander vloog in een gecharterde privéjet – ecologische footprints? Watjes! – regelmatig voor een luttele 12k euro van Den Helder naar Maastricht. En ik? Ik heb vliegangst.
Maar hoe word je dan zo rijk? Alle rijkaards blaatten wat dat betreft hetzelfde: door jezelf doelen te stellen. En daar werk je dan gestaag naartoe. Aha. Heel simpel dus.
“Ja, nee, je moet er wél wat voor doen, hè. En dat wat je doet, moet wel je passie zijn! Ja, zelfs een obsessie, want een 40-urige werkweek is natuurlijk nooit voldoende. Als je bereid bent om je kapot te werken, kun jij ook miljonair worden, hoor!”
Wat een onzin. En wat een cliché. Maar ik weet nu wel waaraan het bij mij schort: dromen, doelen, passies en obsessies. Stuk voor stuk kotswoorden. Ik geef het grif toe: ik ben gewoon een luiwammes. Ik wíl helemaal niet leven om te werken. En zeker niet in het harnas sterven. En dus zal ik nooit rijk worden. Niet in de zin van geld, althans.
Wat de miljonairs echter niet wensen te benoemen, zijn hun nederlagen. De keren dat het vet mis ging. Zaken waar ik wekelijks uitgebreid over oreer. En wat ze ook niet zeggen, is dat veruit de meesten hun vermogen ‘gewoon’ geërfd hebben. Heel makkelijk. Niks werken. Vind ik prima, hoor; hun ouders hebben zich waarschijnlijk wél een slag in de rondte gewerkt. Die naaiden hun ‘passies’ en ‘doelen’ met verve aan elkaar tot een baljurk van rijkdom, waarop de volgende generatie dan voort mocht borduren.
En dat voortborduren, dát blijkt dus de ware kunst der rijken te zijn. Je moet immers wel de competentie hebben om met geld om te gaan. Weten hoe je het voor je laat werken. Geld maakt geld. De crux: de ‘simpele mens’ heeft die competentie doorgaans niet. Eventuele duiten zijn zo weer verdwenen. Kijk maar naar het gros der lotto-winnaars; binnen een jaar of vijf zijn ze alles weer kwijt, omdat ze simpelweg niet weten hoe je van geld – als je het eenmaal hebt – méér geld maakt. Uitgeven lukt prima, maar laten groeien, ho maar.
Ik kan dat dus ook niet. Ik heb in de tijd dat het nog goed ging (ergens in het krijt), een paar aandelen gekocht. Misschien had ik toen beter naar de experts moeten luisteren. Nu weet ik dat ik mijn beleggingen had moeten ‘diversificeren’, maar daarvoor is het inmiddels te laat. Want nu is het crisis. Corona, oorlog, vette inflatie, apocalyptische dreigingen, energiesores, geldontwaarding. Arm wordt nog armer, rijk blijft rijk. Arm wordt depressief, rijk jeukt het niet. Feit is: met geld heb je simpelweg minder zorgen. Pas dan kun je je leven, voor zolang het duurt, leven zoals jíj wilt en niet zoals de maatschappij het dicteert.
Een geliefde uitspraak van miljonairs: “Ware rijkdom is als je tevreden kunt zijn met wat je hebt.” Dat ben ik niet. En dat word ik ook niet, want afgezien van rijke voorouders, duidelijke doelen, een briljant idee, een berg moed en/of de wil om je obsessief kapot te werken, heb je vooral ook een enorme portie geluk nodig. Ik heb dat allemaal niet. En daar kan ik mee leven. Dan word ik wel putjesschepper. Desnoods op zee. Want volgens salarisindicatie.nl krijg je dan, mits 20 jaar ervaring, toch maar mooi je reiskosten vergoed! Is van mij tenminste nog dat terechtgekomen, wat mijn moeder al voorspelde.

bron: de-salarisindicatie.nl