
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Mijn dochter laat zich in huishoudelijk opzicht maar al te graag bedienen. Zelf vindt ze namelijk dat zij daarvoor “niet gemaakt” is. Haar eigen woorden. Ik vind van wel, want iederéén is gemaakt om zo nu en dan de eigen rotzooi fatsoenlijk weg te werken. Of op zijn minst ééns in de maand te stofzuigen, vooral daar waar ik niet (meer) mag komen.
Enfin. Een en ander komt erop neer dat ik uiteindelijk toch steeds weer degene ben, die alle zooi opzuigt en wegruimt, want anders zou ons stulpje (en vooral haar kamer) een iglo van brokken viezigheid worden. Simone tilt – in al haar goedertierenheid – wel even de voeten op, als het nodig is. Meer wordt het niet.
Helaas vindt ze MIJN manier van huishouden ook helemaal niks. Ze heeft namelijk een bloedhekel aan vieze vloeren. Vloeren waar iets aan kleeft. Of waar zij zelf aan blijft kleven. Of waar ze ‘korrels’ (zij noemt ze ‘bodemtarrels‘) voelt als ze blootsvoets loopt. En dat wil bij mij nog wel eens het geval zijn. Ik ben weliswaar een topman, maar zeker geen toppoetsman. Zelf heb ik daarom altijd óf schoenen aan (vindt ze ook weer smerig, want poep op straat en zo) óf mijn Jurassic World-sloffen met T-Rex voetzolen. Dan merk je er niets van.
Althans, ik niet. Zij wel. Zij is, wat vuiltjes betreft, net een prinses op de erwt. Regelmatig zie je haar ineens opspringen. Dan krijg je ook prompt de reden daarvoor medegedeeld: “Ieuw! Daar lag iets zachts, kleverigs!” Of: “Yuck, het lijkt hier wel de discovloer na een heftige carnavalsnacht!”
Op blote voeten door het huis lopen is voor Simone dan ook een absolute no-go. Ze moet minimaal dikke sokken met anti-slipzolen aan; de vloer is immers lava. Echter, In de keuken maakt ze dan wel weer dagelijks allerhande ondefinieerbare zaken als mysterieuze maaltijden, muesli-meuk, korrelige prutjes en schoonheidssmeerseltjes. Zij wel. Ik niet. En dan is het dus ook een puinzooi, vooral op de vloer. Als ze klaar is met haar creatie, loopt ze met het bordje in de hand naar de woonkamer. En dan wacht ik op het moment suprême dat geheid komen gaat.
“Hoewaabahh!!”
Daar is ie. Dit keer een hink-stap-sprong onder begeleiding van een oerkreet.
“Wat was dat?” vraag ik quasi-geïnteresseerd (maar niet heus).
“Oh, automatische reactie,” mompelt ze, terwijl ze op de bank neerploft met – voor zover ik kan herkennen – haar tortilla smurrie-met-bonen. “Ik stapte op iets zachts en viezigs in de keuken. Je weet wel, stukjes op de vloer. Dan ontglipt me zo’n kreet.” En als vanzelf trekt ze haar benen hoog op, om vooral maar nergens meer in te hoeven stappen. En ik het ongehinderd schoon kan maken.
Hmm. Stukjes op de vloer. Daar moet ik even over nadenken.
“Als jij niet wilt dat er iets onder je voeten kleeft, kun je de boel ook zélf even opzuigen na jouw keuken-escapades, hè? In plaats van als een lui varken de pootjes op te trekken om maar niet in je eigen prut te hoeven staan. Een beetje zuigen zou best goed zijn voor die ongetrainde body van jou.”
Even blijft het stil. Dan volgt de ultieme puberreactie: “Ik zie mijn lichaam slechts als een middel om mijn intelligentie te transporteren.”
Ik vraag me verbouwereerd af waar ze dát nu weer vandaan heeft en open mijn mond om haar van repliek te dienen. Maar ze vervolgt alweer: “Suck it up, dad. Ik vind mijn bankhangoptie stúkjes beter.”
Opzuigen, ja.
Ik zuig ‘t in me op, dat pubervaderleven.
Dat zuigt als een cadeau dat nooit stopt met teleurstellen.