Onze zeer gewaardeerde scribent Johan van Tilburg heeft dan eindelijk zijn magnum opus geschreven. De roman De cynicus, die vorige week verscheen.
Op de dag dat op het Museumplein de grootste klimaatdemonstratie uit de Nederlandse geschiedenis plaatsheeft, zwalkt de Amsterdammer van middelbare leeftijd Percijn doelloos door zijn stad, terwijl hij zijn gedachten laat dwalen over de hypes van de dag, die de temperatuur van de tijd bepalen. “Als een Carmiggelt van de eenentwintigste eeuw, die zijn ironie heeft ingeruild voor cynisme.”
Fragment uit de roman “De cynicus” (november 2022):
Het gescandeer van de (achter)kleinkinderen van de hippies van toen werkt op mijn zenuwen. Zeker de helft van de demonstranten bestaat uit jongeren onder de achttien jaar, velen zullen niet veel ouder dan twaalf zijn, die onafgebroken het mantra kwetteren dat het tijd is voor verandering. Time for a change. Tuurlijk, de nieuwe generatie ‘die het allemaal wel even anders zal gaan doen’.
Uiteindelijk zal ze net zo egocentrisch blijken te zijn als mijn generatie en de generaties die voor mij kwamen. Nu kan ik me nog losmaken uit de voortstuwende kudde, wanneer ik straks midden op het plein sta, zal er geen vluchtweg meer zijn. Toch besluit ik dat niet te doen. Vandaag is een dag om de cyaankalicapsule door te slikken, dat ding heeft al veel te lang werkeloos tussen mijn tanden geklemd gezeten. Weerstandloos zal ik me wentelen in de fecaliën van deze tijd. Dat men mij maar moge vertrappen ende verscheuren! Zoals eertijds de gebroeders De Witt, ik zal me in uitstekend gezelschap bevinden! Geen woord zal men van mij herinneren, en dat is prima. De meest essentiële woorden die ik ooit gesproken en geschreven heb, zijn allang opgeslokt door de tand des tijds: nietszeggende krasjes op het marmer van de eeuwigheid. De tijd voor afrekeningen is vervlogen.
De batterij ME-busjes die voor het Concertgebouw staat opgesteld, boezemt mij vertrouwen in: Mocht het later op de middag uit de klauwen lopen tussen de pleitbezorgers van een nieuwe, groene wereldorde en de tegendemonstranten, de voorvechters van de oude, grijze ordening, dan zullen oom en tante agent bij machte zijn om met behulp van hun wapenstokken, pepperspray en waterkanonnen een en ander terug in het gareel te brengen: entertainment verzekerd. En ik zal eerste rang zitten ‒ staan. Natuurlijk hoop ik niet op al te veel doden, ik ben een vredelievend heer ‒ een corpus of zes, zeven will do. Plus een bus vol zwaar- en lichtgewonden. Eerst maar eens kijken wat de publieke babbelsessie mij aan verpozing zal weten te bieden. Vanuit de verte kraakt het geluid van een versterker over de hoofden van de mensen mijn kant op. Voetje voor voetje probeer ik mij door de menigte een weg te banen richting het podium voor het vijvertje bij het Rijksmuseum, iets wat me menig nijdige blik oplevert. Ik zie ze denken: Daar heb je weer zo’n egocentrische boomer, zo’n bejaarde hork die alleen maar aan zichzelf kan denken.
Klopt, kiddo’s, ik ben ’n eersteklas paardenlul, let’s get that straight. Ik ben hier niet om jullie sympathiepunten op te strijken. Dat laat ik graag over aan de mediafiguren die aanstonds het podium zullen beklimmen en zich en plein public zullen wentelen in hun zelfpijperij. Van die sujetten die zes keer per jaar de wereld overvliegen om in Afrika of Azië de plaatselijke bevolking te gaan redden. Ik weet ’t, met een schip de aarde rondvaren duurt wat lang, maar je kunt er natuurlijk ook voor kiezen om gewoon thuis te blijven, niemand verplicht je om in den vreemde te laten zien hoe rechtschapen je bent. Er zijn ook altijd camera’s bij die charitatieve exercities aanwezig, in stilte de mensenliefde bedrijven schijnt wat moeilijk te zijn voor hen met een bekende naam…
(Tekst loopt verder onder de afbeelding)
Aan de randen van het gebeuren roert de onderbuik van ’t land zich. Zij die bewapend zijn met het soort spandoeken waaruit een zekere mate van paranoia en een opvallend kortdurende schoolgang te distilleren valt. Zij die het prima vinden dat er in het grootste land van Zuid-Amerika een fascistoïde, homofobe krankzinnige aan het roer is, die er geen enkel probleem mee heeft om voor geldelijk gewin het Amazonegebied te decimeren. Nederland schijnt trouwens een van de grootste soja-importeurs ter wereld te zijn, heel wat hectaren oerwoud hebben het loodje moeten leggen ten faveure van de appetijt van onze Hollandse runderen. En zo is de cirkel rond en draagt eenieder zijn steentje bij aan de vernietiging van deze wonderbaarlijke, ooit wondermooie aardkloot. Een waarvan de schoonheid zo vaak poëtisch bezongen werd door het rustgevende stemgeluid van de Britse bioloog en televisiemaker Sir David Attenborough. Laatst stuitte ik op een opmerkelijk feitje. Toen Attenborough in 1926 in het Engelse Isleworth, Londen, het levenslicht zag, telde de wereldbevolking nog geen 2 miljard mensen, nu rond de 8 miljard. Gedurende één mensenleven is de wereldbevolking méér dan verviervoudigd. Tel uit je winst… Gezellig met z’n allen op een kluitje. Ik word van Sir David terug in het hier en nu gesleurd.
Een luid boegeroep stijgt op uit de geledingen van de tegendemonstranten, die aan de oostrand van het plein door een haag ME’ers gescheiden worden van de rest. Oorzaak van hun frenesie is de opkomst van de burgemeester. In de ogen van de klimaatveranderingsontkennende gekkies is de politica van De Groenen de incarnatie van de duivel zelf. Voor de gelegenheid heeft ze zich in een kek groen jurkje gehesen. Ik ben het podium inmiddels tot op enkele tientallen meters genaderd. Dichterbij kan ik niet komen, wil ik niet geplet worden. De burgermoeder oogt vermoeid. Ze zal de afgelopen tijd weinig slaap hebben gehad, het is in aanloop naar de dag van vandaag onrustig geweest in de stad, met als dieptepunt de molotovcocktails die een deel van het lokale partijkantoor van De Groenen een week geleden in de as hebben gelegd. De daders zijn nog niet gepakt. Men vreest dat een en ander vandaag tot culminatie zal komen. Wanneer de bazin van de stad het woord neemt, stijgt een oorverdovend gejuich op. Een gejoel dat zeker twee minuten aanhoudt.
Als de rust enigszins is weergekeerd, heet ze de toehoorders welkom en schetst vervolgens in grove lijnen het verdere verloop van de middag. Er zullen verscheidene sprekers acte de présence geven, waarna het aan de popgroep Force for Freedom is om met hun geëngageerde punkrockdeuntjes de middag af te sluiten. Een week of wat terug was er in de media een relletje rondom de band. De leadzanger had op een van zijn socialmediakanalen een bericht geplaatst, waarin hij de lijsttrekker van de liberalen vanwege diens milieubeleid een ‘fascist’ had genoemd. De wereld was te klein. Eenieder laat zich er met alle graagte op voorstaan dat men vrijheid van meningsuiting torenhoog in het vaandel heeft staan, maar zodra het fascisme erbij wordt gehaald, staat men binnen de kortste keren op de achterste benen. Blijft ’n taboe hier te lande, doet ons waarschijnlijk te veel denken aan de versie van die ideologie die in de jaren veertig van de vorige eeuw vanuit oostelijke contreien naar ons landje was komen ‘overwaaien’. Velen weten trouwens niet eens het verschil tussen ‘fascisme’ en ‘nazisme’ en gebruiken beide begrippen te pas en te onpas door elkaar. Malloten.
De eerste spreker van de middag, een wichtje van een jaar of tien, vouwt een papiertje open en begint op monotone wijze een versje op te dreunen, waarvan de strekking erop neerkomt dat we met z’n allen zuinig moeten zijn op de aarde, omdat we er maar één hebben. Het gedichtje zit vol hemeltergende gemeenplaatsen, je kunt je afvragen of je dat moet willen, zo’n jong meisje voor je milieukarretje spannen. Vraag me af of ze ’t ding zelf in elkaar heeft geflanst of dat pappie en mammie haar een handje hebben geholpen. In dat laatste geval zouden haar ouwelui gestenigd moeten worden wegens literaire misdaden tegen de menselijkheid. Het kind oogst veel lof, alleen van de kant van de tegendemonstranten, die nog steeds in toom worden gehouden door de politiemacht, stijgt een bijtend fluitconcert op. Het zou die honden sieren wanneer ze iets meer respect zouden betonen voor ’n schaap van hooguit tien, twaalf lentes. Ach ja, rechts-populisten: politesse komt niet voor in hun dictionaire. Je kunt het ze nauwelijks kwalijk nemen, het zijn ook maar arme stervelingen die met een relatief kleine breininhoud zijn uitgerust. Mercy on the poor suckers. Ik begin me te vervelen. Als er niet héél snel iets enerverends gebeurt, poets ik de plaat en ga ik deze dag ergens anders zijn geesteloze inkleuring geven.
Mij maakt het verder niet uit, mijn leven is sowieso al verbeurdverklaard, maar ik heb het merkwaardige gevoel dat dit weleens de laatste dag van mijn leven zou kunnen gaan worden. Dan wil ik wel waar voor mijn geld. Ook ik, iemand die geen dromen in zijn hart heeft weten te bergen, heb rechten. Het meisje, dat luistert naar de naam Spring, is alweer van het podium verdwenen. Het is tijd voor de volgende spreker. Een waarmee het programma zijn obligate invulling krijgt: Moeizaam beklimt de bebrilde, linkse cabaretier het trappetje naar het podium en installeert zich achter de microfoonstandaard. Al een kleine tachtig jaar verblijdt de magere, grijze man met zijn eeuwig jeugdige clownstronie het publiek met zijn fratsen, die nooit louter snakerijen zijn maar steevast doordrenkt zijn van engagement en morele superioriteit ‒ de reden waarom hij daar nu staat. Ook tijdens zijn opkomst was er, net als bij de opkomst van het dichteresje daarnet, een mengeling van gejuich en boegeroep hoorbaar, al werd het eerste dit keer overstemd door het laatste. De man werkt al decennialang als een rode lap op het soort van populisten dat nu aan de zijlijn als hongerige wolven klaarstaat om hem met huid en haar te verslinden.
Van hun kant vliegen er af en toe wat stenen door de lucht, maar vooralsnog lijkt het ME-peloton een onneembaar bastion. Vanachter dat bastion stijgt plots een ijzingwekkend gekrijs op. Het komt nogal theatraal over en klinkt zeker niet als het geluid dat hoort bij iemand die getrakteerd wordt op een stevige afranseling door de politie. Ik vermoed eerder dat een van de vrouwelijke tegendemonstranten een toneelstukje aan het opvoeren is, dat ze zich met veel misbaar in een van de ME-busjes laat sleuren, erop bedacht dat de ‘schandelijke’ daden van de Nederlandse politie worden opgepikt door de aanwezige pers. Ongetwijfeld zullen de mobieltjes van haar wapenbroeders een en ander binnen de kortste keren op het net hebben geslingerd. Niemand zal ooit te weten komen wat eraan voorafging. Of misschien ook wel, maar die nieuw opgedoken beelden, waaruit zal blijken dat mevrouw de dramaqueen misschien toch niet zo onschuldig was als aanvankelijk ingeschat, zullen dan wel weer worden afgedaan als deepfake. En zo lult iedereen tegenwoordig zijn straatje schoon.
Alsof de cabaretier de sfeer die aan het ontstaan is haarfijn aanvoelt, besluit hij wat olie op het vuur te gooien. Wat zeg ik, ‘wat olie’ … een heel vat! Wordt het misschien toch nog leuk vanmiddag. ‘Als het fascistencrapuul in ME-busjes gepropt en naar ’t rijkshotel afgevoerd zou kunnen worden, dan kunnen wij, fatsoenlijke Nederlanders, weer verder gaan met ons feestje. Schorriemorrie dat de klimaatverandering ontkent hoort hier vanmiddag niet op dit plein! Abführen die handel!’ Triomfantelijk tuurt hij na het uitspreken van zijn provocatie over de hoofden van de mensenmassa, van waaruit een instemmend gejoel weerklinkt. Een dompteur die speelt met zijn onderhorigen, zijn woorden in dezen de zweep. Wanneer de man zijn hoofd in de richting van de tegendemonstranten draait en daarbij nog eens benadrukt ‘dat er in Nederland geen plaats is voor fascistisch uitschot’, krijgt hij zijn zin en slaat de vlam in de pan: de schilden van de ME’ers worden binnen de kortste keren getrakteerd op een stenenhagel.
Opmerkelijk dat fascistische of fascistoïde sujetten er toch steeds maar weer moeite mee lijken te hebben om ‘fascist’ genoemd te worden. Over fascisten gesproken, ik heb me altijd afgevraagd waarom neonazi’s er een handje van hebben om de Holocaust te ontkennen. Lijkt mij dat je in die kringen juist trots zou moeten zijn op zoiets, dat je er anders niet bij hoort. Een kans om mijn gedachten over deze interessante materie verder te ontvouwen, krijg ik niet, aangezien die Kacke am Dampfen is… Het is de tegenbetogers gelukt om een bres te slaan in de verdedigingslinie van de ME. Als wilde honden stormen ze bewapend met stenen en stokken het plein op, waarop de menigte in blinde paniek uiteenstuift. Veel uiteen te stuiven valt er niet, het is zo druk dat er in een mum van tijd massale valpartijen ontstaan, als dominosteentjes wordt men naar de grond gekwakt. Mij maakt het allemaal niet uit, ik heb geen leven en heb er bijgevolg dus ook niet een te verliezen, maar op het moment dat de bloedhonden tot op enkele decameters genaderd zijn, besluit ik mij te laten meesleuren door mijn directe buren, die met alle macht proberen hun huid te redden. Ik bepaal graag zelf mijn einde.
In de ogen van de jongelui om me heen meen ik doodsangst te bespeuren. Dit zal nieuw voor ze zijn, de enige doodsangst waarmee ze tot op heden geconfronteerd zijn geweest, zal achter een spelcomputerschermpje hebben plaatsgehad, na het verlies van het laatste leven tijdens een van die sneue schietspelletjes. Verfrissende ervaring voor die kids, zo beleven ze nog eens wat in het echie. Je kunt in het digitale leven schieten wat je wilt, uiteindelijk krijg je in het echte leven de rekening gepresenteerd. Het laatste wat ik van het Museumplein te zien krijg, is het beeld van de burgemeester van de stad, die samen met de cabaretier in het midden van het podium, omringd door een kordon ME’ers, in haar kokette grasgroene jurkje peentjes staat te zweten. De hyena’s rondom klauwen naar haar en haar kompaan. Zonder dier beider scalp zal hun missie mislukt zijn. Wie weet wordt dit het einde van haar ambtstermijn en haar bestaan. Dat zou zonde zijn, ze heeft de stad en de wereld nog zoveel te bieden.
Verder lezen? Het boek is via bol.com te bestellen!