Nederland, het land van kaas en boter. Vooral veel boter, op het hoofd. Ons slavernijverleden komt deze dagen op een niet te missen manier in beeld. Er worden -terecht naar mijn mening- excuses gemaakt aan de nabestaanden van de als slaaf gedeporteerde mensen. Afgezien van de discussie die er gevoerd wordt omtrent eventuele financiële compensatie voor de misdaden, is een stuk erkenning van wat ons land fout heeft gedaan van belang. Ons land gaat door het stof, net zoals Japan dat heeft gedaan naar de Nederlanders toe die slachtoffer zijn geweest in Japanse kampen. Toch wordt er mijns inziens een groep mensen vergeten. Een groep die niet gezien wordt, omdat deze van oudsher de kunst beheerst om onopgemerkt door het leven te gaan. En dat was hard nodig ook, in de jaren ’30. Ik heb het over de Chinezen in ons land.
Persona non grata
We schrijven de jaren ’30. Naast Chinese studenten die door hun welgestelde ouders vanuit Indonesië naar Nederland gestuurd werden om hier te studeren, kwamen er tussen 1911 en 1930 veel Chinese zeelieden ons land binnen. Rond 1900 was de Stoomvaartmaatschappij Nederland begonnen met het aantrekken van Chinese gastarbeiders, om als goedkope zeelieden in te zetten. Dit tot ongenoegen van de Nederlandse zeelieden, omdat deze Chinese collega’s ingezet werden om stakingen te breken. Zij werkten gewoon door op de stoomschepen en in de havens. Al snel kreeg ‘de Chinees’ een slechte naam en spraken kranten over ‘het gele gevaar’. De Chinese arbeiders die via (Chinese) shipping masters werk kregen aan boord, konden hun tijd aan wal doorbrengen in Boarding Houses, pensions die weer in handen waren van deze rijke Chinese shipping masters. Er ontstonden China Towns in Rotterdam en Amsterdam. De Chinezen werden uitgebuit door de Chinese elite, die hen verhuurde aan Nederlandse bedrijven, zonder dat men een Nederlands paspoort had.
Inmiddels had de Chinese maffia zich ruchtbaar gemaakt. In 1918 en 1922 werd Nederland opgeschrikt door een bende-oorlog, met doden tot gevolg. Dat was het moment dat de Nederlandse overheid lucht kreeg van de aanwezigheid van de Chinezen in Nederland. Onderzoek wees uit dat Amsterdam inmiddels een belangrijke doorvoerhaven voor opium was. Na de eerste schietpartij in 1918 hield de politie een razzia in Amsterdam en werd er een groot aantal illegale Chinezen weer op de boot naar China gezet. Vanwege de economische crisis in 1929 daalde de Nederlandse handel met een derde, met negatieve gevolgen voor de grote vaart. De scheepvaartmaatschappijen ontdeden zich massaal van hun Chinese gastarbeiders, die vervolgens werkeloos aan wal stonden. Door taalproblemen en gebrek aan huisvesting raakten zij in diepe armoede. Doordat ze de status van vreemdeling hadden, zonder permanente verblijfsvergunning, kwam deze groep niet in aanmerking voor financiële ondersteuning door de staat.
Geen sociale hulp
Vanwege de eerdergenoemde opiumhandel met de daaruit voortvloeiende bende-oorlog was het algemene beeld dat de Nederlander had van ‘de Chinees’ verre van positief. Waar de Chinese shipping masters in het begin nog ondersteuning boden aan de ontslagen werknemers, in de vorm van gratis maaltijden, daar stopte deze steun toen de economische crisis aan bleef houden. De gezondheid van de ontheemde Chinezen liep snel achteruit door voedselgebrek, met doden tot gevolg. De stedelijke overheden zagen de Chinezen als een probleem, een mening die door de landelijke overheid werd gedeeld. De ‘Vereniging voor Armenwezen en Maatschappelijk Hulpbetoon’ deed in 1932 een beroep op lokale afdelingen om geen hulp te bieden aan Chinezen, bang dat Chinese pindaverkopers zouden aankloppen bij de plaatselijke verenigingen voor armenzorg (de sociale dienst van toen).
Deportatie van Chinezen in de jaren ’30
Tijdens de jaren ’30 probeerde onze regering zoveel mogelijk Chinezen het land uit te krijgen. De officiële lezing naar het publiek toe was dat het ging om het terugdringen van criminaliteit. Een behoorlijke drijfveer was echter de angst dat de werkeloze Chinezen te veel geld zouden gaan kosten. Er werd onderscheid gemaakt tussen Chinezen die van economisch belang waren (voor de scheepvaart bijvoorbeeld) en ‘overtollige Chinezen’, de werkelozen. Aan dit onderscheid lag onder andere een wetenschappelijk rapport over Chinezen (in Katendrecht) ten grondslag, gepubliceerd door F. van Heek. Zijn conclusie luidde dat economisch waardevolle Chinezen aanspraak moesten kunnen maken op financiële hulp wanneer zij werkloos of ziek raakten, echter oude en ‘overtollige Chinezen’ zouden moeten worden gedeporteerd naar China. Dit aantal ‘overtollige Chinezen’ werd in het rapport op meer dan 800 personen geschat. Ook werd er in dat rapport gepleit voor concentratie van de Chinezen in Rotterdam en Amsterdam en voor het opleggen van immigratiebeperkingen. Om er een schep bovenop te doen werd begin jaren ’30 werd door de Nederlandse regering overwogen om alle Chinezen in een concentratiekamp te plaatsen.
De toenmalige hoofdcommissaris van Rotterdam liet er geen gras over groeien en bewoog scheepvaartmaatschappijen Lloyd en de Java-China-Japan Shipping Line ertoe om de ‘overtollige Chinezen’ voor een zeer lage prijs naar Batavia (op Java) te verschepen en verder naar Singapore en Hongkong. Zo kon het gebeuren dat vanaf 1935 oude en zieke Chinezen bij nacht en ontij uit ziekenhuizen, logementen en huizen uit heel Nederland werden gehaald en werden getransporteerd naar de klaarstaande schepen. Om geld te besparen moesten zij gedurende de reis in de open lucht leven en slapen. Deze maatregelen werden in zo’n rap tempo uitgevoerd, dat de Chinezen geen kans hadden om tegen hun uitzetting in beroep te gaan bij het Chinese consulaat in Nederland. Naar schatting zijn er op deze manier zo’n 1.000 Chinezen onder erbarmelijke omstandigheden gedeporteerd naar voor hen onbekende gebieden.
De opkomst van het ‘Chin.Ind.Rest.’
Nederland kende vanaf 1926 een groeiend aantal Chinese restaurants. Toen door de onafhankelijkheid van Indonesië in 1947 de terugkeer van Nederlands-Indische gezinnen een feit was, nam de interesse in Aziatisch eten in Nederland toe. Zo ontstond er een vraag naar Indisch eten, voor de Chinese restaurants een welkome aanvulling op de menukaart. Het ‘Chin.Ind.Rest’. werd geboren en tot op de dag van vandaag eet bijna iedereen met enige regelmaat een mix van Chinees en Indisch, in het restaurant zelf of op basis van afhalen. Door gebrek aan bedrijfsopvolging en een veranderende smaak zien we echter steeds minder van deze restaurants. De nieuwe Chinese ondernemers wijken uit naar ‘all you can eat’ Sushi restaurants, nemen snackbars over, openen kapperszaken, souvenirshops of gaan de detailhandel in. Eén ding hebben zij -nog steeds- gemeen met elkaar: ze doen hun werk in stilte. Je hoort hen niet klagen, ze vallen niet op. Ongetwijfeld is dat een erfenis uit de tijd dat je als Chinees in Nederland niet met je kop boven het maaiveld wilde uitsteken.
Misschien dat Mark Rutte nog één keer namens Nederland de excuses kan maken, aan de nazaten van de destijds uit economische overwegingen gedeporteerde Chinezen?