Vlak voor de kerstdagen komt de bejaarde man bij mij aan de balie. De goede man is 92 jaar oud en is zeer kwiek. Hij woont op zichzelf en eens in de zoveel tijd komt hij in mijn winkeltje. Dan wil hij wat krantenknipsels kopiëren, maar vooral wil hij een praatje maken. Thuis is er niemand meer die op hem wacht, en hij heeft geen kinderen, andere familieleden of aanspraak in de straat.
De eenzaamheid straalt uit zijn ogen.
Altijd laat ik al mijn werk vallen zodra de man naar binnen schuifelt. We kletsen wat, terwijl ik zijn afdrukken maak. Deze keer praten we vooral over de kerstdagen. Ik vertel over mijn plannen, hij zegt likkebaardend dat hij een halve kalkoen voor zichzelf in de oven schuift. Met frietjes uit de airfryer. Ineens stokt het gesprek. Ik zie de bejaarde man twijfelen.
Dan wijst hij naar mijn computer. “Via zo’n ding kan je toch op zoek gaan naar mensen?” vraagt hij.
De man doet zijn verleden uit de doeken. Hoe zijn familie vanuit New York naar Nederland verhuisd is, ver voor de oorlog. Dat zijn eigen vader nooit heeft geweten wie zijn vader was, en hij dus nooit wie zijn opa geweest is. Zijn vader is zijn hele leven op zoek geweest naar antwoorden, maar heeft ze nooit gevonden.
Het enige dat bekend is, is de naam van de opa van de 92-jarige.
En met vochtig wordende ogen vraagt de man of ik zo vriendelijk zou willen zijn om de naam van zijn opa op de computer in te tikken.
Binnen een minuut heb ik wat gevonden. Een scan uit een boek waarin de naam van zijn opa staat. Ik print het voor hem uit en ik heb nog nooit iemand zo gelukkig de deur uit zien gaan.
Eind goed, al goed.
Maar na de kerstvakantie is de man terug. Vol verwachting vraagt hij mij of ik verder wil zoeken. En of ik alles kan printen wat ik vinden kan. Hij betaalt de kopietjes.
Ik reageer afhoudend. Dat gaat mij veel tijd kosten en om écht goed te zoeken heb je waarschijnlijk ergens een abonnement voor nodig. Ik wil best iemand helpen, maar waar ligt de grens van klantvriendelijkheid?
Toch lukt het mij niet om de teleurgestelde ogen van de man te negeren.
Mokkend sta ik toe dat hij alsnog alle gegevens die hem bekend zijn achterlaat. Wel geef ik hem mee dat ik alleen op zoek ga als ik daar de tijd voor heb. Bijvoorbeeld in mijn pauzes. Dat snapt de man volkomen. “Maar mag ik volgende week bellen om te vragen of je al meer weet?“
Inmiddels zit ik helemaal in de wereld die genealogie heet. Mijn pauzes vul ik enthousiast met het mailen en bellen naar verschillende archieven, waar vrijwilligers vol goede moed op zoek zijn naar de opa van de 92-jarige klant.
Ik vermoed dat ik over een week de bejaarde snoodaard een mooi pakket kan overhandigen. En dat de man eindelijk weet wie zijn opa is geweest, waar die man geleefd heeft en -wie weet- of hij nog ergens familie heeft.
Zodat hij iets minder eenzaam is.