
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
De deurbel gaat. Verheugd spring ik op. Ik wacht namelijk met smart op twee pakketten met online bestelde bio food boxes. Eentje met fruit en eentje met groente. Ik ben zó goed bezig, vind ik zelf.
Voor de deur staat de bezorger met één krat. Nummer twee ontbreekt.
“Geen tweede box? Volgens de app zou je er twee voor mij moeten hebben. Ik heb er twee besteld. EN betaald.”
“Nope. Alleen deze. Die andere zal morgen dan wel komen, hè. Doei.” En weg is ie.
Raar. Online shoppen blijft lastig: je weet nooit zeker of je krijgt wat je wilde hebben.
Enige minuten later gaat de deurbel weer. Há! Vast de bezorger die kist nummer twee alsnog in zijn overvolle busje heeft opgeduikeld. Hoopvol ruk ik de deur weer open. Helaas. Geen bezorger. In plaats daarvan kijk ik in het ongeschoren gezicht van een kleine, gedrongen man met een knulletje aan de hand. Hij heeft overduidelijk een ‘niet-Nederlands’ uiterlijk (vergeef mij deze on-woke, non-inclusieve, licht discriminatoire uitspraak) en ziet er nogal smoezelig uit. Net als zijn vale, maar goed gevulde buiktasje. Het jochie, een jaar of vier, kijkt uitermate zielig. Pruillip en al.
Ineens zet hij een pas naar voren. Zijn zoontje stapt vlijtig mee. Ze staan nu waarachtig gezamenlijk op mijn drempel. Eigenlijk wil ik hen meteen met harde hand terugduwen, maar iets weerhoudt mij. Dat kun je toch niet doen, Denis! Dit zijn árme mensen!
De smoezelman houdt een zo mogelijk nóg smoezeliger briefje onder mijn neus.
“Refugee. Family hungry. Money for food, PLEASE?” staat erop.
“Food. Hungry,” zegt hij er nog eens nadrukkelijk bij, terwijl hij van zijn ene hand een bord maakt en met de vingers van de andere hand een vork vormt, waarmee hij lucht naar binnen werkt. Ik snap ‘m. Van de lucht kun je niet leven. Net alsof we een potje hints spelen. Maar ondanks dat ik ‘t snap, kijk ik hem toch enigszins verbouwereerd aan. Wat moet ik híér nou weer mee? Meteen flitsen er allerhande gedachten door mijn hoofd.
Die arme man. Je gaat toch niet voor je lol op bedelvaartstocht? Aan de andere kant: misschien is ie wel lid van een of andere Syrische of Georgische bende? Oekraïens ziet ie er in ieder geval niet uit. En dat jongetje is dan zogenaamd zijn bedelhond? Immers, hoe zieliger hoe beter! Zo ja, waarom heeft dat kind dan geen handicap? Dat werkt zoveel beter, lijkt me. En waarom moet iemand in Nederland überhaupt van deur tot deur om te bedelen? Dat kan toch ook gewoon in de koopgoot?
Bovendien, iedere vluchteling en iedere asielzoeker krijgt toch sowieso al de nodige basis om te overleven? En trouwens, al zou ik hem wat willen geven… Ik heb niet eens cash in huis! Zou ie een pin-automaat hebben? Hoe doen bedelaars dat dan als er straks helemaal geen cash meer is? Mág ‘t eigenlijk wel? Bedelen, hier in Nederland? En moet hij dan straks zijn buit afgeven aan zijn exploiterende bendeleider, die vast in zijn Mercedes om de hoek zit te wachten?
Het maalt en maalt maar door. Al die tijd staar ik de man aan. En hij mij. Toegegeven: hij is extreem geduldig.
“Ehm… Ik kan je een zak pasta geven tegen de honger? Of een halfje wit?” weet ik uiteindelijk uit te brengen. Want iemand met honger heeft toch het meest aan eten, lijkt me zo.
“Geen Neelands [sic]. Geld? Money?” De taalbarrière is groots.
“No cash in the house,” murmel ik en keer bij wijze van gebarentaal mijn broekzakken binnenstebuiten. “Zie? Leeg.”
Ik wil best even voor hem in de kast gaan foerageren, maar hem ook niet zo met geopende voordeur laten staan. Geen idee wat ie in de tussentijd allemaal mee kaapt uit mijn garderobe. Alhoewel, veel soeps ligt er sowieso niet.
“Eén momentje?” duid ik hem met opgeheven wijsvinger en wijs dan dat hij moet blijven staan. De man lijkt nu ietwat geïrriteerd.
“Wait here? Niet weggaan, hoor!”
Heel behoedzaam, om vooral geen tenen of neuzen in te klemmen, sluit ik de voordeur. In de bijkeuken rommel ik in de kasten. Ik pak een plastic tas, prop er een half brood uit de vrieskist, een familiepak noedels, pastasaus, een over-de-datum zak chips, twee appels, drie uien en vier winterpenen in. Daar zal ie toch vast wel iets mee kunnen? Zou er nog iets bij moeten? Wat eten die mensen eigenlijk? Zal ik dat bakje pikante humus en die pot ajvar er ook nog even bij in stoppen? Ach welja. Iets vertrouwds is altijd goed.
Als ik met mijn volle vreettas terugkom bij de deur, zie ik vader en zoon (?) nog net de straat uit slenteren.
“Hé! Hey!! Joehoe? Ik heb nog wat voor jullie! Lekker eten! Mjam-mjam! Food!” roep ik hen bedremmeld na. En realiseer me dat dit er best wel belachelijk uit moet zien.
Heel kort zie ik hen de pas inhouden. Dan steekt hij, zonder zich om te draaien, een middelvinger de lucht in. Het vingertje van zijn zoontje volgt prompt. Eindelijk spreken we dezelfde universele taal.
“Vrrrdomme. Nou, mij best,” mompel ik beledigd, “bestel jij je vraat dan ook maar fijn online, vriend. En afwachten of je überhaupt iets eetbaars krijgt voor je bij elkaar gebedelde money.”
Niet dat de ondankbare bedelaar ‘t hoort. Die staat allang op de volgende drempel.
Ik begrijp wat je bedoelt.mij is iets dergelijks overkomen.Toch maar blijven geloven aan de goedheid van de meeste mensen.