De hitte van de Sahara heeft zich over Europa, over Frankrijk, over Parijs gelegd. Ik sta op een perron van een groot metrostation in het hart van de stad. Samen met nog enkele honderden reizigers. Men wil zo snel mogelijk weg van hier: onder de douche, in bad. Mijn mobieltje is leeg en mijn oriëntatie bijgevolg ribbedebie, want over een stadsplattegrond beschik ik niet. Ik heb geen flauw idee hoe ik in het dertiende arrondissement moet komen, waar mijn hotel zich bevindt. Het zou zich ergens tussen de haltes Tolbiac en Olympiades bevinden.
Ik besluit de man naast mij om hulp te vragen. In mijn beste Frans wend ik mij tot hem met de vraag hoe ik het makkelijkste bij een van de twee metrohaltes kom, waarop hij even opkijkt van zijn mobiel, een korte blik op me werpt en weer verder gaat met waar hij mee bezig was. Mogelijkerwijs heeft hij mij stumperige Frans niet kunnen ontcijferen.
Daarom herhaal ik mijn vraag, waarbij ik erop let dat ik dit keer extra goed articuleer. Ditmaal ben ik er zeker van dat hij mij begrepen heeft. Zonder van zijn elektronisch speeltje op te kijken murmelt hij iets in zichzelf, zonder twijfel in de veronderstelling dat ik hem niet kan verstaan. Maar ik heb hem wel degelijk verstaan. ‘Merde, touriste stupide’, zijn de weinig vleiende woorden die over zijn lippen rolden, oftewel ‘verdomme, stomme toerist’. Een belediging die ik niet hoef te pikken! Op deze abjecte wijze hoef ik me niet te laten afserveren! Wie denkt hij wel niet dat hij is! Hij zal zich boven het klootjesvolk verheven voelen, in zijn keurige maatpak, met zijn peperdure Patek Philippe en zijn zelfingenomen managerstronie!
Mijn vrouw heeft mij drie weken geleden verlaten voor eenzelfde soort arrogante klootzak als deze kerel. Ze had behoefte aan ‘frisse lucht’, zei ze. Ja ja, frisse lucht: zijn pingping. Ook voor de seks schijnt hij haar van nut te zijn. In bed is hij beter dan ik, als ik haar mag geloven. Hij schijnt over een betere conditie te beschikken. Jammer voor hem, maar dat wijf zal hij zelfs niet met een drie uur durend nummertje tot een hoogtepunt weten te brengen.
Filosofische vraag: Hoe voelt het wanneer je iemand naar de eeuwige jachtvelden bonjourt? Zou het niet spijtig zijn wanneer je gedurende je hele leven niet één keer een moord hebt gepleegd? Wanneer je nooit eens die ultieme adrenalinekick door je lichaam hebt voelen stuiven? Bungeejumpen en parachutespringen zijn dope en seks is geil, maar de adrenalinestoot die door je aderen giert wanneer je iemand om zeep helpt, moet totaal onvergelijkbaar zijn. Daarmee vergeleken zou drugsconsumptie je reinste kinderspel zijn! En gelooft u mij, ik heb de nodige geestverruimende spullen gebruikt in mijn leven.
Ik monster de man naast mij. Hij beantwoordt mij met een hooghartige blik, waarin het dedain van de hele mensheid lijkt te zijn samengebald. Het duurt nog twee minuten voordat het treintje arriveert. Honderdtwintig seconden resteren. Honderdtwintig tellen om een beslissing te treffen. Het perron is afgeladen met mensen die alleen maar met zichzelf en hun mobieltje bezig zijn. Geen sterveling die iets mee zal krijgen en later een getuigenis zal kunnen afleggen over het feit dat de ongelukkig gestruikelde man een handje werd geholpen.
Het is beter om deze diabolische gedachte zo snel mogelijk weer weg te stoppen. Maar het is al te laat. En ik kan er niets aan doen: de ondraaglijke hitte spreekt me vrij. Ik moet het doen; moet deze verbintenis, die nooit teruggedraaid zal kunnen worden, met hem aangaan. Ik, die nooit iets tot stand heeft gebracht, die nooit een vrouw aan zich wist te binden ‒ deze verbintenis zal ik aangaan. Ik zal voor altijd zijn moordenaar zijn, hij tot in de eeuwigheid mijn vermoorde.
Een ijzige wind trekt bij het binnenrijden van het treintje over de rails. Zijn schreeuw is er een van een man die in een split second beseft dat hij sterven moet; dat zijn tijd gekomen is.