
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Zij buigt zijlings voorover en trekt even aan de zijkant van haar rokje om de disbalans tussen links en rechts op te heffen. Ik zie dat, want ik volg haar bewegingen. Alweer. De vorige keer dat ik haar hier bij toeval zag, kon ik mijn blik niet afwenden. Nu is ze daar ineens weer en zou ik in haar willen kruipen. Maar ik weet dat dat niet mag. Of kan. Ik mag het zelfs niet denken. Want ik ken haar niet. En het is niet meer dan een seksistische mannengedachte.
Het lijkt alsof ze een tel mijn kant op kijkt. De adrenaline verhit mijn wangen, mijn hart maakt een wipje. Ik hoef mijn ogen niet tot de orde te roepen, want zij is veel vakkundiger in het ontwijken. Dat heeft ze vast eerder gedaan. Dat nét niet aankijken. Dat gekund en gekunsteld langs smachtende stumpers – zoals ik – heen blikken. Terloops vanuit de ooghoeken registrerend dat zulke bewonderaars in haar leven nooit meer dan objecten van desinteresse zullen zijn.
Ik zou zo graag willen weten wat er in haar hoofd omgaat. Wat haar beweegt. Wat haar dromen zijn. Waar ze van houdt. En wat ze het meest vreest. Maar ik durf niet op haar af te stappen. Te bang voor afwijzing. Te bang wéér de fout in te gaan. Handelen voor relationeel succes en overwinning, dat heb ik allang opgegeven. Ik begin eerst maar eens met wat minder fouten maken. Dat betekent: vooral niet aanspreken. Want ze is té mooi. Té fascinerend. Té zij-niet-voor-mij. Out of my league.
Dientengevolge kies ik er bewust voor om enkel kortstondig en op veilige afstand van haar weldoordachte manoeuvres te genieten. Alsof ik daardoor misschien tóch nog iets zal ontdekken wat mij dichter bij haar kan brengen. Ik realiseer me terdege dat ik nooit zal weten wat er echt in haar omgaat. Of waarom ze dat rokje steeds maar weer die ene kant op trekt en nooit de andere.
Een geknapte jarretel? Of toch slechts een ordinaire onzekerheidstic? Nee, nee, niet zij. Zij is onfeilbaar. Zij heeft geen angst dat ze enkel zal slagen in dingen die er niet toe doen; zij is de geslaagdheid in persoon. IK ben hier degene die er niet toe doet. Ach, laat mij ooit een van haar successen zijn?
Ik slaak een zucht van ontsporing. Verman je, man! Terug op die roestige eenpersoons rails. Als op commando dwaalt mijn blik af naar andere vrouwen in ‘t voorbijgaan.
En zij? Zij vervolgt haar eigen weg. Zonder mijn volgende ogen. Zonder ooit te weten wie ik ben. En zovelen met haar, want ik blijf steeds weer in de veilige catacomben van mijn schaduw.
Ja, het leek alsof ze keek. Mijn knieën werden een ogenblik week.
Toch ben ik trots dat ik ook deze keer niet bezweek.