De nasleep van de winter valt me altijd zwaar. Ik heb een postnatale carnavalsdepressie. Een waterig zonnetje dat lente belooft, schiet net te kort om me op te warmen. De kou zit nog in mijn botten.
De zon is een brandende bol die het leven op aarde mogelijk maakt. Zo is jouw liefde ook. Je kunt wel zonder, maar met is het net even aangenamer. En net als de zon merk je pas dat het aangenaam is als er een wolk voor schuift.
Nu schuift er niets tussen ons door. Het is gewoon het leven. Werk, sport, cursus hier, meeting daar. Voor je er erg in hebt, zijn we een maandag verder.
Dan mis ik het ineens. De periode waarin het altijd zomer was. Waar de liefde tussen ons er zo dik bovenop lag, dat het glazuur van mijn tanden sprong. Dat we altijd tijd hadden. Dat samenzijn een gegeven was, geen uitzondering die gepland moest worden. De koude is ondraaglijk omdat je weet hoe de stralen voelen op je huid. Ik mis de zon. Iets missen is veel moeilijker als je er aan gewend bent.
Dat gevoel wordt versterkt door de uitgestelde lente. Mijn ongeduld maakt me prikkelbaar. Dat reageer ik af op levenloze voorwerpen en abstracte ideeën. Ik weet ook wel dat het aan mij ligt. Maar ik voel het even niet.
En dan moeten we naar een verjaardag. Ik haat het nu al. Een kamer vol kennisen en slechts de biertjes brengen soelaas. Ik zoek je blik. Ik kijk je aan en je lacht. Daar is het weer. De warmte, het licht, de liefde. Het is er altijd. Ik hoef er alleen maar naar te kijken. De zon is er altijd.