
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
“Maar Denis jongen,” zeggen ze, “dit zijn de beste jaren van je leven! Dat weet je toch wel?”
Nee. Ik weet er niks van. En ik merk er ook niks van.
“Maar, maar, maar… Dit is de periode waarin je zou moeten genieten,” zeggen ze, “van de vruchten van al je keuzes! En van de resultaten van je harde werk!”
Ja, duh. Die ‘vruchten’ zijn slechts zure appels. Soms zelfs rot. En binnenkort kan ik zelfs volmondig terugvragen: “Euh… Wélk werk?”
Nee, ik weet het wel zeker. Dit zijn NIET mijn beste jaren. En ik weet ook heel goed wanneer die wél waren: ergens in de eerste helft van mijn jaren twintig. En aangezien ik nu zo circa op vijftig procent van mijn te leven tijd zit, kan ik daar al prima op terugblikken. Vind ik.
Enfin, nu herken ik het dus: dát waren ze, mijn gouden jaren. Toen voerden de geneugten des levens de boventoon. Goed gesetteld in het studentenleven, een hoop feestjes, nog meer vriendinnetjes, minstens eens per week de zon zien opkomen, zonder dat je gedurende het navolgende etmaal helemaal kapotstuk en brak was.
Mijn energie (wat een jeukwoord vind ik dat tegenwoordig) was toen nog prominent aanwezig. Niet te stuiten, zelfs. Het waren de jaren waarin mijn leven retedruk en superrelaxed tegelijk was. De jaren met nog zoveel beloften in het verschiet. De jaren waarin gezondheid en veerkracht vanzelfsprekend leken. De jaren waarin Denis duurzaam doordraafde. Niks omvallen. Toen was viriliteit nog heel normaal.
Nu niet meer. Op vrijdagavond voor de tv hangend, beginnen de oogjes tegen negenen al te lodderen, hoe hard ik ook tegen de slaap vecht. Om een uur of tien lig ik finaal voor pampus, meestal met de afstandsbediening in de hand. Rond elven pulkt dan een van mijn tieners de afstandsbediening uit mijn verkrampte vingers, waardoor ik meteen weer klaarwakker schrik.
“Pa, wij zijn weg! Tjerk haalt Simone zo op en ik ben met Sebo de hort op! Tot morgen! Same time, same couch?”
Ik murmel iets van: “Yes, yes… Doe voorzichtig? En meld je effe als je weer thuis bent?” En denk onderwijl enkel: mijn hemel, als ik nu nog uit zou moeten, zou ik morgen complettamente dood zijn. Dan wordt dat niks met die administratie, die boodschappen, dat grasmaaien, het schoonmaken en dat rondje wielrennen met mijn nieuw gevonden sportmaat Gijs. En dan voel ik mij dus best wel een slappe ouwe zak.
Natuurlijk besef ik terdege dat ik op mijn sterfbed pas werkelijk kan weten wat mijn gouden jaren waren. Op dat klassieke moment, aan ‘t einde der einden terugkijkend, weet ik dan precies wanneer ik het meest had moeten genieten. En zeer waarschijnlijk ook dat ik dat toen niet gedaan heb. Omdat ik toen niet wist dat dat uiteindelijk mijn beste jaren zouden zijn.
God, wat klink ik oud. En toch is ook dat ouder worden echt niet verkeerd. Je wordt rustiger, vooral in je hoofd. Je kunt beter en meer relativeren. De belangen verschuiven en de prioriteiten veranderen. Je kijkt veel vaker terug, maar hebt dan ook juist zoveel om op terug te kijken.
En nu, nu ik ouder (oud?) ben – vooral nu de fase begint, waarin ik mensen om mij heen zie wegvallen – weet ik dat het slechts op één ding neerkomt: alsnog zo veel mogelijk gelukkige levensdagen verzamelen. Zo lang het kan. Immers, wie gelukkig leeft, gaat ook gelukkig dood. Dan moet ik daar toch maar eens mee beginnen. Nu enkel nog uitvogelen wat ‘gelukkig’ inhoudt.