
Bron: Photo by hotblack at Morguefile.com
Ik verbleef onlangs tien dagen in mijn eentje in een heus Frans kasteel. Waarom daar? Omdat ik – na eerdere minder prettige ervaringen – het kamperen in Franstalige gebieden wel even voor gezien houd. Ik zocht dit keer een plek waar het ‘even hélemaal weg’ gevoel eens danig kon overheersen. Een toevluchtsoord waar het (binnen) niet al te heet zou zijn. Waar vrouwen graag wensen te vertoeven. En waar mijn ziel zwierig door oude geschiedenis en nieuwe inspiratie zou kunnen zwalken. Een oud Frans chateau is zo’n plek. Op basis van mijn belevenissen aldaar ontstond een brève histoire, waarvan hier deel 1.
Diep in het hart van Frankrijk, daar waar de zon haar coronale stralen over de aarde uitstrooit als kroonjuwelen, ligt het pittoreske gehucht Montlouis-sur-Loire. Boven dat dorp torent een chateau dat eruit ziet als het liefdeskind van Slot Zweinstein en Château Meiland (nou ja, eerder Meiland dan Zweinstein). Château de la Bourdaisière stond fier tussen de weelderige wijnvelden, die samen met de lavendelweiden als een zee van groen en paars over de glooiende heuvels rolden. Hier, ver weg van het alledaagse gejaag, had een man genaamd Denis (spreek uit: [Dé-nie]) zijn toevlucht gezocht, verlangend naar een ontsnapping aan de woestenij in zijn geest en meer lucht voor zijn vermoeide ziel .
In de ogen van Denis, een onopvallende middenveertiger, kon de oplettende mens een mix van lichte melancholie en spranken ondeugd ontdekken. Zijn korte, kale(nde) haren vertoonden enkele grijze strepen, maar zijn hart klopte nog altijd als dat van een jonge hengst. Hij had besloten om deze vakantie alleen door te brengen; zonder zijn kinderen, die sowieso niet meer mee wilden, zich inmiddels prima alleen thuis konden redden én ook nog eens een groot deel van de tijd bij zijn ex zouden doorbrengen.
In zijn eentje – en met de bemiddelende hulp van een vriend die de hoteleigenaar goed kende – kon Denis het verblijf op het chateau maar net bekostigen. Maar: alles om zijn geest te bevrijden van de ketenen van verstikkende dagelijkse routines en verantwoordelijkheden. En om zonder ongepaste kindercommentaren de plaatselijke Françaises te kunnen bewonderen. Dat natuurlijk ook.
Op een stralende ochtend aan het begin van de vakantie dwaalde Denis door de kronkelende straatjes van Montlouis. Hij voelde zich een beetje verloren in dit vreemde oord, waar de taal nog steeds als een uitdaging voelde en hij zich door zijn zinnen heen worstelde. De zon hees zich alweer zinderend omhoog en Denis spiedde om zich heen, op zoek naar een terras voor het eerste verkoelende glas Frans vocht van die dag. Plots werden zijn ogen gevangen door de elegantie van een mademoisselle die met ietwat gejaagde tred over straat liep. Alsof ze niet wilde dat ook maar iemand haar zag. Dat Denis haar zag. Ze was zo mooi dat zelfs de bloesems langs de dorpsstraat even stopten met bloeien om de aandacht vooral niet van haar af te leiden.
Denis verzamelde al zijn moed (en nog een beetje meer) om haar aan te spreken. Dat móést gewoon gebeuren; er was geen weg omheen. Maar zoals dat vaak gaat in romantische verhalen, had het universum andere plannen. De vrouw, hoe prachtig ook, bleek ook een ware meesteres in het ontwijken van romantische avances, met name die van toeristen. Haar glimlach was als een zonnestraal, maar haar weinige woorden hielden de afstand, als een ijzige poolbries die elk vonkje hoop wegblies.
Toch gaf Denis niet zo snel op. Elke dag zag hij Elise (haar naam had hij haar nog net weten te ontfutselen – als dat al haar echte naam was) wel ergens. Bij de plaatselijke bakker, als hij zijn dagelijkse croissantje bestelde. Of in het café aan de overkant van de straat. Hij groette haar steevast met een uitnodigende, oprechte glimlach, ook al werd zijn hart keer op keer weer door haar afstandelijkheid doorboord. Het was alsof ze een wijnvat was dat hij probeerde te openen, maar het enige wat hij eruit wist te krijgen was een glas plat water.
Het chateau zelf leek deel te nemen aan dit kat-en-muisspel. Gezien de geschiedenis niet zo verwonderlijk. Volgens de overleveringen stond de familie Babou de la Bourdaisière bekend als een van de meest charmante, sensuele families in Frankrijk. De dochters werden beschouwd als de favoriete courtisanes van hun tijd en kregen zelfs de bijnaam “de zeven hoofdzonden”. Het Château de la Bourdaisière werd toen vaak spottend “het hoerenhuis” genoemd. Van die reputatie was nu nog maar weinig te merken. Helaas voor Denis, want enige afleiding van Elise had hij best goed kunnen gebruiken.
De helft van de vakantie was reeds voorbij en de zonsondergangen kleurden de lucht nog altijd romantisch roze. Maar soms het leek wel alsof de zon zelf een beetje bedroefd was door al die onbeantwoorde gevoelens. Het kasteel stond er majestueus en troostend bij, als een vriend die zei: “Ach, arme ziel, kom hier en laat je hart vandaag maar tot rust komen binnen mijn muren.”
Maar Denis’ hart vond geen rust. Het klopte enkel sneller. Voor Elise.
Hij zou er haast een passionele pianosonate voor kunnen componeren.
Als hij maar had kunnen pianospelen.
— wordt vervolgd (volgende week het tweede en laatste deel) —