
Afbeelding van Stefan Keller via Pixabay
Ver na de schemering laat ik de hond uit.
We lopen het standaard rondje. Door een klein stukje bos en weer terug naar huis.
Als ik uit het bos kom, let ik altijd op. Er is een stoep en een fietspad, en in de avond rijden er best veel pubers heel stoer zonder verlichting en met koptelefoon over het rode pad. Oppassen geblazen, mensen!
Dit keer geen fietsers, maar wel een jongen. Gehuld in een hoodie en star vooruit kijkend. Vijftien meter voor hem loopt een jonge dame. Haar pas is vluchtig en het hondje dat ze uitlaat mag niet snuffelen.
Als de jongen mijn voetstappen hoort, draait hij verschrikt mijn kant op en staat even vertwijfeld stil.
Het meisje gaat snel aan de andere kant van het fietspad lopen, de jongen volgt haar voorbeeld gestaag.
Tot zover mijn observatie.
Nors mopper ik tegen de hond dat ze moet opschieten met draaikonten. Ik wil naar bed.
Maar een unheimisch gevoel valt mij ten deel. Waarom volgt die jongen dat meisje, en waarom lijkt het alsof het meisje het niet zo leuk vindt?
Even denk ik na. Ga ik naar bed, of ga ik voor superheld spelen?
Superheld op sokken dan, want als die jongen één keer ‘boe‘ roept ben ik weg. Met een natte vlek bij mijn kruis en een bruine streep in mijn naad.
Toch doe ik mijn superhelden-cape om en wandel zachtjes terug naar het fietspad.
Mijn hart klopt in mijn keel, maar meisjes moeten veilig over straat kunnen. Deze populaire gedachtengang ondersteun ik van harte, aangezien ik niet echt een eigen mening heb.
Het meisje loopt steeds sneller, en de jongen volgt net zo hard. Ik moet hartstikke mijn best doen om zo onopvallend mogelijk – al snelwandelend – de jeugd bij te benen. Maar het gaat. Hijgend, maar het gaat. Vier weken vakantie met veel barbecue, chips en lamballen is mij niet in de koude kleren gaan zitten.
Wat ik je brom.
Ik zie het meisje bang achterom kijken. De jongen kijkt haar aan, maar doet helemaal niets. Ik doe net alsof de hond moet poepen en probeer alles dat voor mij gebeurt zo onopvallend mogelijk te observeren.
Dan rent ze zo hard ze kan een steegje in. Haar hond rent vrolijk mee. De jongen maakt aanstalte om een sprintje te trekken, maar pardoes roep ik hem iets toe.
“Hee jochie, weet jij toevallig hoe laat het is?” Dat roep ik. Held als ik ben.
Verschrikt blijft de jongen staan. Even is het heel stil. Dan klinkt het geluid van een dichtvallende poort en een sleutel dat in het slot draait.
De jongen kijkt mij boos aan.
“Oh wacht, laat maar. Ik heb vakantie. Wat boeit het hè? De tijd? Fijne avond hè?” En kordaat draai ik mij om. Zweetdruppeltjes langs mijn slapen, maar gelukkig ruikt de kerel mijn doodsangst niet.
Voordat ik de hoek om loop, kijk ik zo achteloos als ik kan achterom. Ik zie nog net de Hoodie rechtsomkeer maken. Weg van de gesloten poort, weg van het meisje.
Vanavond slaap ik goed.
Je hebt een leven gered en hopelijk doet er ooit iemand ooit iets voor een geliefde van jou
Beangstigend!Wat dapper van je!