
Fotobron: Pixabay.com
“Kom, dan doet papa je je sokken aan.”
Het is half vier. Buiten is het een oktoberdag met een flauw zonnetje. Binnen, in het kleedhokje, begint een jongetje smartelijk te huilen. “Nee, niet die sok!”
“Allebei je sokken zijn hetzelfde hoor,” hoor ik een man zeggen. Zijn stem klinkt overdreven vrolijk. “Kijk maar naar die van mij. Zie je dat papa ook twee dezelfde heeft?”
Daar denkt het jongetje heel anders over. “Die andere sok moet aan mijn voet,” klinkt het schril.
“Toe nou, ze zijn écht allebei hetzelfde,” sust papa, maar zoonlief luistert allang niet meer. Hij zet een keel op van jewelste. Het kleedhokje lijkt op zijn grondvesten te schudden.
“Nou, deze sok dan maar? Vind je dat wel goed?”
Vader en zoon verlaten het kleedhokje. Het is opvallend hoe vermoeid de man oogt. “Kom, dan gaan we naar huis.” Met zijn linkerarm omklemt hij een opblaasbare krokodil en een kinderrugzakje. Hij is vergeten zijn haar te kammen.
Zoonlief kijkt wreed om zich heen. Aha, een snoepautomaat. Hij trekt papa aan zijn hand.
Vader zucht. Hij heeft het zweet op de neus. “Straks als we thuis zijn, geeft mama je…”
“Een Mars. Ik wil een Mars!” Het jongetje trekt nogmaals aan de arm van zijn pa.
Als die niet meegeeft, kijkt de kleine man zijn vader bestraffend aan. Dan begint hij te huilen, met kleine schokkende schouders. Geen gekrijs, maar een zacht ingetogen gesnotter. Dikke, hete tranen. Dit kind is van alle markten thuis.
Papa aarzelt, maar vermant zich. Niet verliezen van een kereltje van zes. Vanuit de hoogte praat hij op zijn kleine spruit in. “Kom, we gaan lekker naar huis. Dat is toch fijn?”
Het gehuil van het jochie stijgt in toonhoogte. Zijn gezichtje kleurt rood en zwelt op.
Papa kijkt schielijk om zich heen. “Sven, toe nou.” Hij pakt zijn zoontje bij de hand. Maar Sven stampt, gilt en strekt zijn vrije armpje smachtend uit richting snoepautomaat. Het liefst lag hij woest trappelend op de grond.
Wat nu? De man zucht. Dan trekt hij zijn portemonnee en stopt, hannesend met de opblaaskrokodil, twee euro in de automaat. Want een Mars mag tegenwoordig wat kosten. Het gekrijs houdt abrupt op.
“Was ik nou ook zo vervelend toen ik zo klein was als jij?” vraagt de man terwijl binnenin de automaat een Mars in beweging komt.
De kleine keurt hem geen blik waardig. Er hangt een grote snottebel aan zijn neus.
“Wil jij later kinderen?” vraagt de man dan. Hij kijkt zijn zoontje vorsend aan terwijl hij de Mars uit de opvangbak haalt.
“Nee!” snottert het ventje. “Ik wil die Mars!” Het komt er beslist uit.
“Geen kinderen dus,” mompelt vader. Hij hurkt en geeft zijn zoontje de Mars. “Daar kan ik me best wel iets bij voorstellen. Krijgt papa ook een stukje?”
Echt niet.